e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117b plaats=Rimburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijl vijl: vil (Rimburg) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijver wijer: wē̜jǝr (Rimburg) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vilder vilder: veldǝr (Rimburg) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
villen villen: velǝ (Rimburg) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vin vin: vin (Rimburg), vinne (Rimburg) vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2
vinden vinden: vinge (Rimburg) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vingere (Rimburg) vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: blief mit dien fikke dovan  fikke (Rimburg) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekvink: bookvink (Rimburg) vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
vis, algemeen vis: vusj (Rimburg, ... ) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2