e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117b plaats=Rimburg

Overzicht

Gevonden: 1563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mager mager: mager (Rimburg), slap: sjlap (Rimburg) mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)] III-1-1, III-2-3
maken maken: maake (Rimburg) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
man man: man (Rimburg) man [SGV (1914)] III-3-1
man, manspersoon man: maon (Rimburg) man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] III-2-2
mand mand: maŋ (Rimburg) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mankeren mankeren: mankière (Rimburg), schelen: sjèle (Rimburg) mankeren [SGV (1914)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijk kalf stier: stīr (Rimburg) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijke duif vogel: ene vogel (Rimburg) Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
mannelijke eend wenderik: wendǝrek (Rimburg), wɛndǝrek (Rimburg) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke eend, woerd wenderik: wwinderək (Rimburg) woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)] III-4-1