e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117b plaats=Rimburg

Overzicht

Gevonden: 1563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
niezen niesten: neeste (Rimburg, ... ), niezen: neeze (Rimburg) niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)] || niezen, proesten [SGV (1914)] III-1-2
niks waard niks waard: dat is niks wèhd? (Rimburg) waard (dat is niets ~) [SGV (1914)] III-3-1
noemen zeggen: zagə (Rimburg) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nok vorst: vīš (Rimburg) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
nors bars: barsj (Rimburg) norsch (barsch) [SGV (1914)] III-3-1
ochtend (vanmorgen ochtend: vrug (Rimburg) s morgens) [SGV (1914)] III-4-4
oever oever: oover (Rimburg), rand: rānk (Rimburg) oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-4-4
oeverzwaluw oeverzwalber: oefferzwolber (Rimburg) overzwaluw (12 lichtbruin boven, van onder wit; broedt met vele tegelijk in gaten in een steile zandkant; niet zo algemeen [N 09 (1961)] III-4-1
ogenblikje, korte tijd, eventjes ogenblik: ógənblək (Rimburg) ogenblikje [DC 03 (1934)] III-4-4
okkernoot noot: noat (Rimburg), nuet (Rimburg) noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] I-7