e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

Gevonden: 6145
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deeg kneden deeg trekken: [deeg] trē̜kǝ (Roermond), kneden: knē̜jǝ (Roermond), mengelen: meŋǝlǝ (Roermond), mengen: meŋǝ (Roermond) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
deerniswekkend leed: leid (Roermond) een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)] III-1-4
degelijk degelijk: degelik (Roermond), grondig: gronjig (Roermond), grōnjig (Roermond), gru:njig (Roermond) degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig III-1-4
dekbed dekbed: dèkbèd (Roermond) dekbed III-2-1
deken deken: daeke (Roermond), daekə (Roermond), \'n Wölle daeke Doe mós ónger de daekes blieve De pesjoor en de burgemeister ligke ónger ein daeke, zegt Knoups  daeke (Roermond) deken || Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] III-2-1, III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): daekenaat (Roermond) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3
dekken dekken: dēkke (Roermond), dèkke (Roermond), WBD/WLD  dèkkə (Roermond), remmelen: ideosyncr.  remmele (Roermond) Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] III-4-2
dekkleedje dekkleedje: dękklętjǝ (Roermond) Het dekkleedje is de ouderwetse manier van dakbedekking. Het is over het algemeen vervangen door de dekplank die veel voordelen biedt boven de kleverige kleedjes die vlak op de ramen liggen en daardoor de bijen verhinderen om over de toplatten van de ramen heen van raat naar raat te trekken. Bovendien verslijten de dekkleedjes gauw, ze maken de behandeling van de volken ruwer en stimuleren de wasmotplaag. [N 63, 10k] II-6
deksel van de karnton deksel: dęksǝl (Roermond) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
deksel van een doodskist deksel: deksel (Roermond), dèksel (Roermond) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2