e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doornhaag doornenheg: dø̜̄rǝhęk (Roermond), dø̜̄rǝhęq (Roermond) Haag van haagdoorns of andere doornstruiken. [A 25, 4a; R I, 46; Vld.; monogr.] I-8
doorschieter doorgeschoten: dōrgǝšǭtǝ (Roermond) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5
doorslag doorslag: dōršlāx (Roermond  [(mv dōršlē̜x)]  ), drijver: drīvǝr (Roermond) Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.] II-11
doorslag, drevel drevel: drēvǝl (Roermond), drijfnagel: drīfnāgǝl (Roermond  [(meervoud: ɛ-nē̜gǝlɛ)]  , ... ) Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.] || Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. Zie ook afb. 94. Werken met de doorslag werd in Tongeren (Q 162) doppen (dø ̞pǝ) genoemd. Zie ook het gelijknamige lemma in Wld II.9, pag. 160. Het materiaal dat hieronder is opgenomen vormt een aanvulling daarop en is uitsluitend afkomstig uit monografische bronnen. [monogr.] II-12, II-9
dopeling dopeling: duipeling (Roermond) de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)] III-2-2
dopen dopen: duipe (Roermond), dö.ipə (Roermond), dø.jpə (Roermond), soppen: soppe (Roermond, ... ) doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Dopen. [N 96D (1989)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)] III-2-3, III-3-3
doperwten doperwten: dopert (Roermond), doperwten (Roermond), erwtjes: ertjes (Roermond), LDB  ertjes (Roermond), WBD-WLD  èrtjəs (Roermond) De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)] || doperwtjes I-7
dopper dopper: dø̜pǝr (Roermond), kopper: kǫpǝr (Roermond) Soort stempel met aan één uiteinde een ronde uitholling die wordt gebruikt om de kop van klinknagels af te ronden. Diverse zegslieden kennen doppers van verschillende afmetingen, afhankelijk van de grootte van de klinknagel. Soms zijn de functies van ophaler en dopper in één werktuig gecombineerd. Zie ook afb. 181 en de lemmata "ophaler" en "ophalen" en, in de paragraaf over de nagelsmid, het lemma "nagelijzer". Het woordtype dophamer (L 423, Q 117, Q118, Q 121c) is de benaming voor een bankhamer met een ronde baan en een pen waarin een ronde uitholling is aangebracht. Het werktuig wordt ook gebruikt voor het afronden van klinknagels. [N 33, 291a-b; N 33, 302; N 64, 39f; N 64, 74a; N 66, 6f; N 66, 20a; monogr.] II-11
dorpel dorpel: dø̜rpǝl (Roermond) Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld] II-9
dorpsgenoot: specifiek roermondenaren: remunjeneers (Roermond) Noem het (dialect)woord voor: mensen die in hetzelfde dorp wonen als u? [dorpsgenoot] [N 102 (1998)] III-3-1