22480 |
driekoningen |
driekoningen:
driekeuninge (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)] || De naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari]. [N 88 (1982)]
III-3-2, III-3-3
|
27465 |
driepoot |
karbok:
kɛrbuk (L329p Roermond)
|
Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d]
I-13
|
33662 |
dries |
dries:
dris (L329p Roermond)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
34094 |
driespeen |
driedemer:
dridēmǝr (L329p Roermond)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66]
I-11
|
18866 |
driftig |
colrig (<fr.):
kó:llae:rig (L329p Roermond),
kort geknoopt:
kort gekneup (L329p Roermond),
kortaangebonden:
kort aangebonje (L329p Roermond)
|
driftig, toornig woedend || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
kwaad lopen:
(F)
kwaod loupe (L329p Roermond),
rennen:
renne (L329p Roermond)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22655 |
drijftol |
dop:
dop (L329p Roermond),
kokkerel:
koekerel (L329p Roermond),
koekerèl (L329p Roermond),
koekĕrèl (L329p Roermond),
/
koekerel (L329p Roermond),
Klemt. op rel.
koekere:l(ke) (L329p Roermond),
omgekeerde piramidevormige tol werd dop genoemd
koekerel (L329p Roermond)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] || Koekerel*: drijftol. || tol [SND (2006)]
III-3-2
|
28640 |
drijfvoeren |
drijfvoeren:
drīfvōrǝ (L329p Roermond)
|
Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196]
II-6
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
driefzandj (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
driefzànjt (L329p Roermond),
drīēf zandj (L329p Roermond)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27354 |
drijven |
bomberen:
bǫmbērǝ (L329p Roermond),
doordiepen:
dōrdēpǝ (L329p Roermond),
naar binnen slaan:
nǭ benǝ šlǭn (L329p Roermond),
uitbollen:
ūt˱bǫlǝ (L329p Roermond),
uitrekken:
ūtrękǝ (L329p Roermond),
uitwijden:
̇ūtwījǝ (L329p Roermond)
|
In het algemeen een metalen plaat met behulp van drijfhamers zodanig bewerken dat er holle en bolle plaatsen in ontstaan. Zie ook het lemma "drijfhamer". Het lemma bevat verder onder B en C een aantal specifieke termen voor bewerkingen die tot het drijven gerekend worden. [N 64, 95a; N 66, 28a]
II-11
|