e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druk druk: drök (Roermond) druk III-1-4
druk heen en weer lopen druk op en af lopen: (F)  drùk op en aaf loupe (Roermond), rennen als een kievit: rent es eine kieviet (Roermond), retireren (<fr.): rettereere (Roermond) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
druk praten wauwelen: wauwele (Roermond) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken duwen: duuje (Roermond, ... ) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukte maken omstand maken: omsjteng make (Roermond), omsjtenj make (Roermond), ōmsjtènj maakə (Roermond) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4
drukte, gedoe ambras: ambras (Roermond, ... ), bohei (rh.): behej is wschl. een onomat., evenals het verwante poeha of boeha  behej (Roermond), drukte: door de drökte höb ich ¯t gans vergaete  drökte (Roermond), omstand: omsjtenj (Roermond), ōmsjtènj (Roermond), ó:msjte:nj (Roermond) drukte || drukte, bedoening || drukte, poeha, grootdoenerij || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] || omhaal, drukte III-1-4
druktemaker albestel: cf. VD s.v. II. bestel"2. bereddering, drukte  albesjtèl (Roermond), bohei-maker: behejmaeker (Roermond), druktemaker: dröktemaeker (Roermond), kevietespringer: cf. WNT s.v. "kevie = kooi van vlechtwerk (eig, voor vogels dim. kevietje; ook in bet. 9. verwarring, herrie, krakeel  kevīētesjpringer (Roermond), levenmaker: laevemaeker (Roermond) druktemaker || levenmaker III-1-4
druppel druppel: dröppel (Roermond, ... ), dröppəl (Roermond), eine dröppel (Roermond, ... ), einen dröppel water (Roermond, ... ), enne dröppel waater (Roermond), ennen dröppel (Roermond, ... ) druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
druppen, druppelen sijpelen: (ww.).  siepələ (Roermond) doorsijpelen III-4-4
dubbel gezwad dubbel gezwad: dø̜bǝl [gezwad] (Roermond) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3