e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een kater hebben een houteren kop hebben: eine houtere kop höbbe (Roermond), een kater hebben: eine kater höbbe (Roermond, ... ), eine katter höbbe (Roermond), eine káátər höbbə (Roermond) kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3
een koningin opzetten een moer invoeren: ǝn mōr envø̄rǝ (Roermond) Een moerloos volk een koningin geven. [N 63, 100c; monogr.] II-6
een kruisje geven zegenen: zaegene (Roermond) Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisje op het brood maken een kruisje maken onder de mik: kruutske onger de mik make (Roermond) Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisteken maken n kruus maake: kruuts make (Roermond) Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)] III-3-3
een kuil graven een kuil maken: ein koel make (Roermond, ... ) kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)] III-1-2
een lelijk gezicht trekken (een) gezicht snijden: ei gezich sjnieje (Roermond), ein gezich sjnieje (Roermond), (een) lelijk gezicht trekken: ein lillek gezich trekke (Roermond), een muil snijden: ein moel sjnieje (Roermond), een vries gezicht zetten: n vreusch gezich opzette (Roermond) grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)] III-1-4
een paar schoenen een paar schoenen: paar sjoon (Roermond, ... ), mooie schoenen = sjoon sjoon  paar sjōōn (Roermond), Sub paar.  paar sjoon (Roermond) paar schoenen || schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
een paar sokken een paar sokken: paar sök (Roermond), paar zök (Roermond), sokken: zök (Roermond, ... ) kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)] III-1-3
een paard beslaan beslaan: bǝšlǭ.̜n (Roermond) Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.] II-11