20508 |
een kater hebben |
een houteren kop hebben:
eine houtere kop höbbe (L329p Roermond),
een kater hebben:
eine kater höbbe (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
eine katter höbbe (L329p Roermond),
eine káátər höbbə (L329p Roermond)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28628 |
een koningin opzetten |
een moer invoeren:
ǝn mōr envø̄rǝ (L329p Roermond)
|
Een moerloos volk een koningin geven. [N 63, 100c; monogr.]
II-6
|
23755 |
een kruisje geven |
zegenen:
zaegene (L329p Roermond)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruisje maken onder de mik:
kruutske onger de mik make (L329p Roermond)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kruuts make (L329p Roermond)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17887 |
een kuil graven |
een kuil maken:
ein koel make (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) gezicht snijden:
ei gezich sjnieje (L329p Roermond),
ein gezich sjnieje (L329p Roermond),
(een) lelijk gezicht trekken:
ein lillek gezich trekke (L329p Roermond),
een muil snijden:
ein moel sjnieje (L329p Roermond),
een vries gezicht zetten:
n vreusch gezich opzette (L329p Roermond)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
paar sjoon (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
mooie schoenen = sjoon sjoon
paar sjōōn (L329p Roermond),
Sub paar.
paar sjoon (L329p Roermond)
|
paar schoenen || schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
paar sök (L329p Roermond),
paar zök (L329p Roermond),
sokken:
zök (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝšlǭ.̜n (L329p Roermond)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|