19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigenwies (L329p Roermond)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
eik (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
eikenboom:
ɛi̯kəbom (L329p Roermond),
-
eikeboum (L329p Roermond)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
eikel (L329p Roermond),
ɛi̯kəls (L329p Roermond),
-
eikels (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
eikel || eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
21755 |
eis van de aanklager |
eis:
eis (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28471 |
eitjes |
eitjes:
ęjkǝs (L329p Roermond)
|
De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a]
II-6
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegers (L329p Roermond),
verouid.
aegerse (L329p Roermond),
ekster:
ekster (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
èkster (L329p Roermond)
|
ekster || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
eksteraug (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
eksteroug (L329p Roermond)
|
Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
el (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
él (L329p Roermond)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)] || el
III-4-4
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
elenj (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
ozel:
ōōzəl (L329p Roermond),
ozelen:
cf. Venlo WB p. 207 s.v. "ozelen"= 1. armoede en gebrek lijden; 2. kou lijden
ōōzələ (L329p Roermond)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende || ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
elend-ig:
elenjig (L329p Roermond),
ellendig:
ellenjig (L329p Roermond)
|
ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|