e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijne hagel fijne hagel: fiene hagel (Roermond, ... ), schrot: schrot (Roermond), sjrot (Roermond, ... ) fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4
fijngebouwd (een) fijne: finǝ (Roermond) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
fijt fijt: fiet (Roermond, ... ) nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] III-1-2
filet, haas conterfilet: Sjlechter, ich had gaer ne sjone kónterfielee Fr. contrefilet  kónterfie:lee (Roermond), filet: file (Roermond), filee (Roermond, ... ), filetkotelet: fieleekórtelet (Roermond), lende: linje (Roermond), linjə (Roermond) filetkarbonade || lende, tweede soort ossehaas || lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] III-2-3
filiaal filiaal (<fr.): filiaal (Roermond, ... ), filəaal (Roermond) de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)] III-3-1
filter in de melkzeef zeefje: zēfkǝ (Roermond) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
filterpunt slagpunt: šlāxpøntj (Roermond) Puntig stuk metaal dat bij het heien aan het uiteinde van het zuigleidingfilter wordt geschroefd. Op deze wijze kan het filter gemakkelijker in de bodem worden gedreven. Zie ook afb. 244f. [N 66, 49v] II-11
fineerzaag blokzeeg: blǫk˲zē̜x (Roermond) Zaagje met een aan beide zijden getand zaagblad, dat wordt gebruikt om fineerhout te zagen. Zie ook afb. 165. [N 53, 13a; N 53, 14; monogr.] II-12
fladderen fladderen: fladdere (Roermond, ... ), fladdərə (Roermond) fladderen || fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flaphoed flambard (fr.): flambaar (Roermond, ... ), flaphoed: flaphood (Roermond) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3