e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halfvasten(zondag) halfvasten: halfvaste (Roermond, ... ), hallefvaste (Roermond) De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)] || Het feest van Sinter-Greef (half vasten) [grevin, greve, miknem]. [N 88 (1982)] III-3-3
halm, stengel van de graanplant halm: halǝm (Roermond) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals hals: hals (Roermond, ... ) hals [DC 01 (1931)] III-1-1
halsband nekband: (mv)  nɛk˱bɛnj (Roermond) De band die aan beide kanten van een vat tussen kopband en buikband wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 22b; N E, 42] II-12
halsketting ketting: kitting (Roermond) ketting III-1-3
halssnoer collier (fr.): koljee (Roermond), Ofschoon men niet kan zeggen dat het volksetym. kraljee verouderd is, hoort men toch meer en meer koljee, z.ald.  koljee (Roermond), krallier: kralejee (Roermond), krallejé (Roermond), Ofschoon men niet kan zeggen dat het volksetym. kraljee verouderd is, hoort men toch meer en meer koljee, z.ald.  kral(le)jee (Roermond), parelmoer: parlemōēr (Roermond) aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] || collier || paarlemoer III-1-3
halster hoofdsel: hø̜tšǝl (Roermond), hoofdstel: hø̜tšǝl (Roermond) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-10, I-11
halve frank krentje: ei krentje (Roermond, ... ) oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
halve gulden halve gulden: einen halve gölje (Roermond), halve gölde (Roermond), halve gölje (Roermond, ... ) halve gulden, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
halve maan, eerste kwartier eerste kwartier: eerste kerteer (Roermond), eerstə kwarteer (Roermond), halve maan: half maon (Roermond, ... ), halvə maon (Roermond), wassende maan: wassende maan (Roermond), wassende maon (Roermond, ... ) schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] III-4-4