e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinken hinken: hinke (Roermond, ... ) Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hinniken hinniken: henekǝ (Roermond), hummeren: hømǝrǝ (Roermond) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard hobbelpaard: /  hobbelpaerd (Roermond), Z. ook sjoegkelpaerd*.  hoebelpaerd (Roermond), schokkelpaard: /  sjoegkelpaerd (Roermond), [Met afbeelding].  sjoegkelpaerd (Roermond) hobbelpaard [SND (2006)] || Hobbelpaard: hobbelpaard. || Sjoegkelpaerd*: hobbelpaard. III-3-2
hoed hoed: hood (Roermond) Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)] III-1-3
hoed (alg.) hoed: hood (Roermond, ... ), hoot (Roermond), hô.t (Roermond) hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen doppes: duppes (Roermond), gevaak: Vervorming van kavalje?  gevaak (Roermond), hoge zijden: hoge zieje (Roermond), kachelpijp: kachelpiep (Roermond), karrenrad van een hoed: Sub karrad.  kerreraad van `nen hood (Roermond), schevaak: sjevaak (Roermond), stovenpijp: sjtoovepiep (Roermond) grote potsierlijke vrouwenhoed || heel grote dameshoed || hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] || wanstaltige hoed III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hø̄jǝ (Roermond), hø̜jǝ (Roermond), weiden: węi̯jǝ (Roermond) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedenspang: hooj sjpang (Roermond), Zie ook afb. p. 105.  hojesjpang (Roermond), hoedjesspang: heudjessjpang (Roermond), hoedspang: hoodsjpang (Roermond) hoedespeld || speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef van de koe schoen: šōn (Roermond) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefbeslag beslag: bǝšlǭx (Roermond) De vier hoefijzers met de hoefnagels samen. Het hoefbeslag heeft tot doel afslijting van de hoef te voorkomen, een goede gang van het paard te bevorderen en, in de winter, het uitglijden tegen te gaan. [N 33, 359; monogr.] II-11