e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kardinaal kardinaal (<fr.): kardinaal (Roermond) Een kardinaal. [N 96D (1989)] III-3-3
karekiet rietvink: reetvink (Roermond) karekiet III-4-1
karnemelk botermelk: botǝrmęlk (Roermond), botǝrmɛlk (Roermond), buǝtǝrmelk (Roermond), bǫtǝrmęlǝk (Roermond) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
karnemelksepap botermelk: Syst. Veldeke  bóttermelk (Roermond), botermelkpap: bottermelkpap (Roermond), botermelksepap: boottermailksepap (Roermond), botermelkspap: bòttermelkspap (Roermond), Syst. WBD -ei- kort.  bóttermeilkspap (Roermond), melksepap: mölksepap (Roermond) Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)] III-2-3
karnemelksepap met roggezemelen botermelkspap: Syst. WBD -ei- kort.  bóttermeilkspap (Roermond), zemelenpap: zeemelepap (Roermond), zemelsepap: zemelsepap (Roermond) Karnemelksepap met roggezemelen (zemeleprut?) [N 16 (1962)] III-2-3
karnen botter stoten: [botter] štōtǝ (Roermond), draaien: drīi̯ǝ (Roermond) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
karnmolen bottermolen: [botter]mø̄lǝ (Roermond), botterrad: [botter]rāt (Roermond) De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.] I-11
karnstaf botterstamper: [botter]štampǝr (Roermond), staf: štāf (Roermond), stoter: štø̄tǝr (Roermond), štūtǝr (Roermond) Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I] I-11
karnvat botterstand: [botter]štanj (Roermond) Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
karper karp: ke:rp (Roermond), karper: karper (Roermond), ideosyncr.  kerper (Roermond), maan: moon (Roermond) Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)] || karper III-4-2