24072 |
kardinaal |
kardinaal (<fr.):
kardinaal (L329p Roermond)
|
Een kardinaal. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24178 |
karekiet |
rietvink:
reetvink (L329p Roermond)
|
karekiet
III-4-1
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmęlk (L329p Roermond),
botǝrmɛlk (L329p Roermond),
buǝtǝrmelk (L329p Roermond),
bǫtǝrmęlǝk (L329p Roermond)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
20672 |
karnemelksepap |
botermelk:
Syst. Veldeke
bóttermelk (L329p Roermond),
botermelkpap:
bottermelkpap (L329p Roermond),
botermelksepap:
boottermailksepap (L329p Roermond),
botermelkspap:
bòttermelkspap (L329p Roermond),
Syst. WBD -ei- kort.
bóttermeilkspap (L329p Roermond),
melksepap:
mölksepap (L329p Roermond)
|
Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20673 |
karnemelksepap met roggezemelen |
botermelkspap:
Syst. WBD -ei- kort.
bóttermeilkspap (L329p Roermond),
zemelenpap:
zeemelepap (L329p Roermond),
zemelsepap:
zemelsepap (L329p Roermond)
|
Karnemelksepap met roggezemelen (zemeleprut?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34249 |
karnen |
botter stoten:
[botter] štōtǝ (L329p Roermond),
draaien:
drīi̯ǝ (L329p Roermond)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34254 |
karnmolen |
bottermolen:
[botter]mø̄lǝ (L329p Roermond),
botterrad:
[botter]rāt (L329p Roermond)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
botterstamper:
[botter]štampǝr (L329p Roermond),
staf:
štāf (L329p Roermond),
stoter:
štø̄tǝr (L329p Roermond),
štūtǝr (L329p Roermond)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
34250 |
karnvat |
botterstand:
[botter]štanj (L329p Roermond)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karp:
ke:rp (L329p Roermond),
karper:
karper (L329p Roermond),
ideosyncr.
kerper (L329p Roermond),
maan:
moon (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)] || karper
III-4-2
|