19254 |
klaarkomen |
afkomen:
aafkōmə (L329p Roermond),
klaarkomen:
klaor kōmme (L329p Roermond),
klaorkōmə (L329p Roermond)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30571 |
kladschilder |
kladschilder:
klatšeldǝr (L329p Roermond)
|
Schilder die slecht werk levert. De termen 'snelwichser', 'sopper' en 'klitser' werden in Q 121 vooral gebruikt voor iemand die vlug maar slordig werkte. [N 67, 98e; monogr.]
II-9
|
21802 |
klagen |
klagen:
klage (L329p Roermond),
kuimen:
kume (L329p Roermond),
kuumə (L329p Roermond)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klam (L329p Roermond),
klám (L329p Roermond),
klef:
klef (L329p Roermond)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23477 |
klank van een klok |
klank:
klank (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21862 |
klant |
klant:
klantj (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
klánjt (L329p Roermond)
|
iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21900 |
klaplopen |
klaplopen:
klaploupe (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
klaploupə (L329p Roermond)
|
leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23181 |
klappertje |
knapje:
knae:pke (L329p Roermond)
|
Knae:pke: 2. klappertje.
III-3-2
|
24858 |
klaproos |
klaproos:
klaproo:s (L329p Roermond),
klaprōs (L329p Roermond),
klatsroos:
klatšrūǝs (L329p Roermond),
-
klatsjroess (L329p Roermond),
kollebloem:
ko:llebloo:m (L329p Roermond)
|
klaproos [DC 13 (1945)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
31951 |
klauwhamer |
klauwhamel:
kl ̇ǫwhāmǝl (L329p Roermond)
|
Hamer waarvan de kop een gespleten en vaak ook gekromd uiteinde heeft, waarmee men spijkers uit het hout kan trekken. Van de klauwhamer bestaan verschillende uitvoeringen. Het oudere model heeft meestal geen gekromde hamerpin, het recentere model wel. Zie ook afb. 87. [N 53, 131; monogr.]
II-12
|