28947 |
knippen, snijden |
snijden:
šni-jǝ (L329p Roermond)
|
Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW]
II-7
|
19076 |
knoest |
aas:
ao:s (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
aos (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
LDB
aos (L329p Roermond),
knoest:
knoes (L329p Roermond),
knoeš (L329p Roermond)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || knoest || kwast in het hout || noest v hout
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
knoflook:
knofloe6k (L329p Roermond)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33236 |
knolraap, raap |
knollen:
knǫlǝ (L329p Roermond),
reuben:
rø̄bǝ (L329p Roermond),
stoppelknollen:
štǫpǝlknǫlǝ (L329p Roermond)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knoup (L329p Roermond),
knǫwp (L329p Roermond)
|
knoop || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|
18425 |
knoopsgat |
knoopsgat:
knǫwps˲gāt (L329p Roermond)
|
Gat, spleetvormige opening in een kledingstuk enz., waar men een knoop door kan halen om het te sluiten. Het knoopsgat bestaat uit een rechte snede, met aan de voorkant een peervormig nestelgaatje. Dat nestelgaatje moet 3 millimeter in doorsnee zijn. Het knoopsgat moet altijd 3 à 4 millimeter groter zijn dan de middellijn van de knoop welke er door moet komen. Als het knoopsgat ingesneden is, moet men het omwerken met de omslagsteek (Papenhuyzen III, pag. 16-17). [N 62, 40; Gi 1.IV, 41; MW; monogr.]
II-7
|
28922 |
knoopsgatenschaar |
knoopsgaterscheer:
knǫwpsgātǝršēr (L329p Roermond)
|
Bijzondere schaar om knoopsgaten mee te knippen. Volgens de informant van Q 253 heeft de schaar een uitsparing over het eerste derde deel van de snede, te beginnen bij het klinknageltje, de niet. De informant van Q 121c vermeldt een knoopsgatenschaar met een stelschroef waarmee de lengte van de knoopsgaten ingesteld kan worden. Volgens Gerritse (pag. 24) bestaan er knoopsgatenscharen met en zonder stelschroef. Om het schaartje zonder schroef te gebruiken knipt men met de knoopsgatentang eerst het gatenrondje op de juiste plaats in en daarna het knoopsgat op de juiste lengte. Zie voor een model knoopsgatenschaar afb. 21. [N 59, 16d; N 59, 26a; N 59, 30b; monogr.]
II-7
|
24723 |
knop waaruit twijg groeit |
knoop:
knoep (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
LDB
knoep (L329p Roermond)
|
De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34337 |
knorren |
knorren:
knorǝ (L329p Roermond),
knōrǝ (L329p Roermond),
knǫrǝ (L329p Roermond)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
21825 |
knorren (wbd) |
keuvelen:
Van Dale: keuvelen, praten om te praten, babbelen, vertrouwelijk met elkaar praten over koetjes en kalfjes.
keuvələ (L329p Roermond),
kraaien:
Van Dale: kraaien, 2. (als geluid van mensen) met schelle stem spreken, ok oneig.: een keel opzetten [...]; (van kleine kinderen die nog niet spreken kunnen) kreetjes, geluidjes voortbrengen die van plezier getuigen; (vand. ook van volwassenen), op duidelijke (overdreven) wijze uiting geven aan tevredenheid.
kraije (L329p Roermond)
|
zachtjes kreunen en knorren, gezegd van kleine kinderen die voldaan en tevreden zijn [grutten, kaaieren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|