e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knippen, snijden snijden: šni-jǝ (Roermond) Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW] II-7
knoest aas: ao:s (Roermond, ... ), aos (Roermond, ... ), LDB  aos (Roermond), knoest: knoes (Roermond), knoeš (Roermond) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || knoest || kwast in het hout || noest v hout III-4-3
knoflook knoflook: knofloe6k (Roermond) [DC 13 (1945)] I-7
knolraap, raap knollen: knǫlǝ (Roermond), reuben: rø̄bǝ (Roermond), stoppelknollen: štǫpǝlknǫlǝ (Roermond) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knoop knoop: knoup (Roermond), knǫwp (Roermond) knoop || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3
knoopsgat knoopsgat: knǫwps˲gāt (Roermond) Gat, spleetvormige opening in een kledingstuk enz., waar men een knoop door kan halen om het te sluiten. Het knoopsgat bestaat uit een rechte snede, met aan de voorkant een peervormig nestelgaatje. Dat nestelgaatje moet 3 millimeter in doorsnee zijn. Het knoopsgat moet altijd 3 √† 4 millimeter groter zijn dan de middellijn van de knoop welke er door moet komen. Als het knoopsgat ingesneden is, moet men het omwerken met de omslagsteek (Papenhuyzen III, pag. 16-17). [N 62, 40; Gi 1.IV, 41; MW; monogr.] II-7
knoopsgatenschaar knoopsgaterscheer: knǫwpsgātǝršēr (Roermond) Bijzondere schaar om knoopsgaten mee te knippen. Volgens de informant van Q 253 heeft de schaar een uitsparing over het eerste derde deel van de snede, te beginnen bij het klinknageltje, de niet. De informant van Q 121c vermeldt een knoopsgatenschaar met een stelschroef waarmee de lengte van de knoopsgaten ingesteld kan worden. Volgens Gerritse (pag. 24) bestaan er knoopsgatenscharen met en zonder stelschroef. Om het schaartje zonder schroef te gebruiken knipt men met de knoopsgatentang eerst het gatenrondje op de juiste plaats in en daarna het knoopsgat op de juiste lengte. Zie voor een model knoopsgatenschaar afb. 21. [N 59, 16d; N 59, 26a; N 59, 30b; monogr.] II-7
knop waaruit twijg groeit knoop: knoep (Roermond, ... ), LDB  knoep (Roermond) De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
knorren knorren: knorǝ (Roermond), knōrǝ (Roermond), knǫrǝ (Roermond) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorren (wbd) keuvelen: Van Dale: keuvelen, praten om te praten, babbelen, vertrouwelijk met elkaar praten over koetjes en kalfjes.  keuvələ (Roermond), kraaien: Van Dale: kraaien, 2. (als geluid van mensen) met schelle stem spreken, ok oneig.: een keel opzetten [...]; (van kleine kinderen die nog niet spreken kunnen) kreetjes, geluidjes voortbrengen die van plezier getuigen; (vand. ook van volwassenen), op duidelijke (overdreven) wijze uiting geven aan tevredenheid.  kraije (Roermond) zachtjes kreunen en knorren, gezegd van kleine kinderen die voldaan en tevreden zijn [grutten, kaaieren] [N 87 (1981)] III-3-1