21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34644 |
koetsier |
koetsier:
kutšēǝr (L329p Roermond)
|
Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr]
I-13
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
scheper:
šēpǝr (L329p Roermond
[(gezegd van koeienhoeder)]
),
stalknecht:
štal[knecht] (L329p Roermond)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
21265 |
koffer |
koffer:
kóffer (L329p Roermond)
|
koffer
III-3-1
|
20864 |
koffie |
koffie:
kóffie branje E lood kóffie sjlappe, sjterke kóffie kóffie opsjödde: koffie zetten ne kóffie gaeve: koffiepartij met krentebrood, verschillende soorten vla, knapkook enz.
kóffie (L329p Roermond)
|
koffie
III-2-3
|
20840 |
koffie zetten |
koffie opschudden:
de kóffie opsjödde: de koffie opschenken vgl. inschenken
de kóffie opsjödde (L329p Roermond)
|
opschenken
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
koffiedras:
Ze goojde de kóffiedras in de pómpesjtein
kóffiedras (L329p Roermond)
|
koffiedik
III-2-3
|
19787 |
koffieloodje |
koffielood:
kóffieloo:d (L329p Roermond)
|
blikken cilindertje om de hoeveelheid koffie die in de molen moet, af te meten
III-2-1
|
19515 |
koffiepot |
koffiepot:
koffiepot (L329p Roermond),
kóffiepot (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
koffietuit:
koffietuit (L329p Roermond)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19592 |
koffiezeef, koffiefilter |
koffiezijtje:
kóffiezieke (L329p Roermond)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|