28474 |
koninginnecel, moerdop |
moerdop:
(mv)
mōrdø̜p (L329p Roermond)
|
Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.]
II-6
|
28478 |
koninginnepap |
koninginnegelei:
kø̄neŋenǝžǝlęj (L329p Roermond),
melk:
męlk (L329p Roermond)
|
Het specifieke voedsel waarmee uitsluitend de koninginnelarven gevoed worden. De jonge werkbijen, de voedsters, scheiden uit de speekselklieren een zeer voedzame, eiwitrijke stof af, de z.g. koninginnepap. De eerste drie levensdagen krijgen alle werkbijlarven deze pap toegediend. Daarna krijgen de werkbijlarven een mengsel van honing, stuifmeel en water toegediend, een minder voedzaam eten dan de koninginnepap. De moerlarven in de grote moerdoppen of -cellen krijgen wel de koninginnepap in hun verder larfstadium toegediend. Hierdoor kunnen ze zich tot koningin of moer ontwikkelen. [N 63, 22d; N 63, 66; Ge 37, 41]
II-6
|
28442 |
koninginnerooster |
koninginnerooster:
kø̄neŋenǝrø̄stǝr (L329p Roermond)
|
Een koninginne- of moerrooster is een rooster dat tussen de bovenste en onderste bak ligt en dat moet verhinderen dat de koningin in de honingkamer komt om daar haar eitjes te leggen. Het rooster moet dus honing en broed scheiden. De openingen in het rooster staan niet toe dat de koningin erdoor heen kruipt, maar zijn wel groot genoeg voor de werkbijen, zodat deze de koningin en het broed kunnen verzorgen. De meest gebruikte uitvoering van het rooster bestaat uit een dunnen zinken of stalen plaat waarin langwerpige gaten van vier millimeter geponst zijn. Daarnaast kent men de zogenaamde staafjesroosters waarbij een aantal ronde metalen staafjes hetzij in een houten raamwerk hetzij met behulp van dikkere metaalstaven tot een rooster gemonteerd zijn. Tot deze soort roosters behoren het Herzogrooster en Amerikaanse uitvoeringen. [N 63, 10l; Ge 37, 31; monogr.]
II-6
|
18968 |
konkelen |
een loer draaien:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
loer drèjə (L329p Roermond),
konkelefoezen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
konkelefoese (L329p Roermond),
kōnkləfoezə (L329p Roermond),
konkelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
kōnkele (L329p Roermond),
konkelfoezen:
kónkelvōē:ze (L329p Roermond)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)] || konkelfoezen
III-1-4
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
smoezen:
Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.
schmoeze (L329p Roermond),
sjmoeze (L329p Roermond),
sjmoezə (L329p Roermond)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33356 |
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning |
zomerhuis:
zōmǝrhūs (L329p Roermond)
|
De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a]
I-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
fərnuus (L329p Roermond),
óm de beurt móste de maedjes sjmorges \'t fernuus aanmake E fernuus mit drie plate
fernūūs (L329p Roermond)
|
fornuis
III-2-1
|
19526 |
kookpot |
kasserol:
hoge kook- of braadpan
kasseró:l (L329p Roermond),
pan:
pa:n (L329p Roermond),
pappot:
voor het koken van grote hoeveelheden pap
pappot (L329p Roermond),
tuutpot:
voor het koken van een geslacht varken
tuutpot (L329p Roermond)
|
kastrol || pan || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20584 |
kooksel |
kook, de -:
de kaoək (L329p Roermond),
kaok (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
kooksel:
kaoksel (L329p Roermond)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
moes:
moos (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
kool
I-7
|