34147 |
leiden |
dekken:
dɛkǝ (L329p Roermond),
leiden:
lɛi̯ǝ (L329p Roermond),
winnen:
wenǝ (L329p Roermond)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
32337 |
lek geworden |
ingedroogd:
engǝdrø̄xtj (L329p Roermond)
|
Een lek in een vat of ton wordt meestal veroorzaakt door uitdroging van het hout waardoor de banden los gaan zitten en de duigen en bodemplanken niet meer tegen elkaar aan sluiten. [N E, 52]
II-12
|
20580 |
lekkerbek |
fijnproever:
fīēnpreuver (L329p Roermond),
smikkelaar:
sjmikkeleer (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
smulpaap:
sjmulpaap (L329p Roermond),
zatvreter:
zaatvraeter (L329p Roermond)
|
iemand die alleen maar leeft om te eten en te drinken || lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20079 |
lelie (lilium) |
lilie (d.):
li:llie:je (L329p Roermond)
|
lelie
III-2-1
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
lelietje:
WLD
lelietjes (L329p Roermond),
lelietje-van-dalen:
lelietje van dale (L329p Roermond),
lelietje van Dalen (L329p Roermond)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)] || lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)]
III-4-3
|
19124 |
lelijk |
lelijk:
lilik (L329p Roermond)
|
lelik
III-1-4
|
19535 |
lemmer |
lemmet:
leemet (L329p Roermond),
lemmet (L329p Roermond)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lende:
linge (L329p Roermond),
linje (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gezjwank (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31651 |
lens zijn |
lens zijn:
lɛns ˲zēn (L329p Roermond)
|
Gezegd van een pomp die geen water meer geeft. Volgens het Sittards woordenboek (pag. 322) kon dit worden veroorzaakt doordat de klep in de pompzuiger niet goed functioneerde. Daardoor liep het water terug in de pompput en zoog men bij het pompen lucht. Door water in de pomp te gieten, dreef men de lucht onder de zuiger weg en ontstond er een gesloten waterkolom in het pomphuis. [N 64, 135c; N 66, 51c; monogr.]
II-11
|