21341 |
leurder |
gangelaar:
gengeleer (L329p Roermond),
kramer:
fòddele kremer (L329p Roermond),
kremer (L329p Roermond),
venter:
eine venter (L329p Roermond),
venter (L329p Roermond)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
de boer opgaan:
de boer op goan (L329p Roermond),
op commerce (fr.) gaan:
op commerce gaon (L329p Roermond),
op de handel gaan:
op ten hanjel gòòn (L329p Roermond)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
t lēve (L329p Roermond),
t lèève (L329p Roermond),
vlees:
t vlēīs (L329p Roermond)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
laever (L329p Roermond),
laiver (L329p Roermond),
lèèver (L329p Roermond)
|
lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21002 |
leverpastei |
leverpastei:
laeverpesteij (L329p Roermond)
|
leverpastei
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
laeverwors (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
laeverwórs (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
laiverwors (L329p Roermond),
leéverwors (L329p Roermond),
lè.verwórs (L329p Roermond),
lèverwoorst (L329p Roermond),
lèverwòrs (L329p Roermond),
lèèverwórs (L329p Roermond),
lééverwórs (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
léévərwòrs (L329p Roermond),
gebraden bij het brood gegeten
laeverwoors (L329p Roermond),
witworst:
wetwors (L329p Roermond)
|
leverworst [N 06 (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)] || witte worst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
glassnijder:
glaasjniejer (L329p Roermond),
wijntempel:
wīēntempel (L329p Roermond),
wijntemper:
wientemper (L329p Roermond)
|
libel, alg. [DC 27 (1955)] || libel, waterjuffer
III-4-2
|
17540 |
lichaam |
lichaam:
lichaam (L329p Roermond),
lijf:
lief (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
līēf (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
kracht:
krach (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
leven, het -:
t laeve (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
t leewater (L329p Roermond),
water:
water (L329p Roermond)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|