31224 |
lood |
lood:
l ̇ōt (L329p Roermond)
|
De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.]
II-11
|
25289 |
lood, maat van 10 gram |
lood:
lood (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
loot (L329p Roermond)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31186 |
loodgieter |
loodgieter:
l ̇ōt˲g ̇ētǝr (L329p Roermond
[(recent maar vroeger pompenmaker)]
)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
31661 |
loodklopper |
loodklopper:
lūǝtklø̜pǝr (L329p Roermond)
|
Houten werktuig waarmee men bladlood of zink in de gewenste vorm kan kloppen. Zie ook afb. 249. [N 64, 41b; N 66, 25; monogr.]
II-11
|
24846 |
loof |
blader:
WBD-WLD
bláájer (L329p Roermond),
loof:
louf (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
afbladeren:
āfblāi̯ǝrǝ (L329p Roermond),
bladeren:
blārǝ (L329p Roermond)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
21686 |
loon |
loon:
loon (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
paye, paie (fr.):
Van Dale: paye, paie, 1. (uit)betaling; - 2. loon, salaris.
pei (L329p Roermond),
peij (L329p Roermond),
salaris:
salaris (L329p Roermond),
traktement:
traktement (L329p Roermond),
Opm. dit woord wordt gebruikt voor loon van iemand in overheidsdienst, leger.
tractement (L329p Roermond),
verdiensten:
verdeenste (L329p Roermond)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
loops:
luips (L329p Roermond),
luipsch (L329p Roermond),
løͅi̯ps (L329p Roermond)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
sjeut (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
LDB
sjeut (L329p Roermond),
WBD-WLD
sjeut (L329p Roermond)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (L329p Roermond),
B.v. hae leep zich t hert oet.
loupe (L329p Roermond),
B.v. hè löpt te fluite.
laupe (L329p Roermond)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|