32544 |
maatmand |
vatsmand:
vātsm ̇anj (L329p Roermond)
|
Mand met bepaalde inhoudsmaat. Zie ook het lemma ɛvatɛ in wld II.3, pag. 159-160.' [N 20, 50; N 40, 94; N 40, 95; monogr.]
II-12
|
20870 |
macaroni |
macaroni:
m\\kroniej mit kees en sjónk
məkronie:j (L329p Roermond)
|
macaroni
III-2-3
|
28852 |
machinegaren |
machinegaren:
mǝšinǝgārǝ (L329p Roermond)
|
Fijner soort garen die men gebruikt bij het naaien op de naaimachine. [N 59, 6c; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
24879 |
madeliefje |
meibloemetje:
-
meiblu:mke (L329p Roermond),
meibloempje:
męi̯blȳmkǝ (L329p Roermond),
meizoetje:
meijzeu:tje (L329p Roermond)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)] || meizoentje
I-5, III-4-3
|
17554 |
mager |
mager:
maager (L329p Roermond),
mager (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
mààgərə (L329p Roermond),
schraal:
sjraol (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
sjroal (L329p Roermond)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
34128 |
mager kalf |
mager kalfje:
māgǝr kɛlfkǝ (L329p Roermond)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
33830 |
mager paard |
scharminkel:
šǝrmeŋkǝl (L329p Roermond)
|
[N 8, 62m]
I-9
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
aafvalle (L329p Roermond),
mager worden:
mager waeren (L329p Roermond),
mager waire (L329p Roermond)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
kapstok:
kapštǫk (L329p Roermond)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
32984 |
mais |
maïs:
męi̯s (L329p Roermond)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|