e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondstuk embouchure (fr.): a) Zit ins n anger ambesjuur op t insterment.  a:mbəsjūū:r (Roermond), mondstuk: mondsjtuk (Roermond), mōnjtsjtøk (Roermond) Embouchure: embouchure. || Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondvol bof: bóf (Roermond, ... ), hap: hap (Roermond), mondvol: mondjvol (Roermond, ... ), moonjtvōl (Roermond) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] || hap, mondvol III-4-4
monstrans monstrans (lat.): monstrans (Roermond) Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)] III-3-3
mooi, helder weer klaar weer: klaor waer (Roermond), klaor wéér (Roermond), schoon weer: sjoon wair (Roermond, ... ), sjoon wéér (Roermond), sjoon wéér hubbe (Roermond) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)] III-4-4
moorkop moorkop: mōrkǫp (Roermond) Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f] I-9
moot vis moot: moot (Roermond, ... ), stuk: sjtuk (Roermond) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen grauwelen: grauwələ (Roermond), grauwelen?: cf. VD s.v. "II. grauwen  gravele (Roermond), kijven: kieve (Roermond), knoteren: (= knorrig zijn).  knootərə (Roermond), Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.  knootərə (Roermond), mompelen: mompele (Roermond), mopperen: moppere (Roermond), moppərə (Roermond), mōppere (Roermond), hae haet altied get te móppere; meer gebruikelijk: preutele  móppere (Roermond), pruttelen: preutele (Roermond, ... ), preutələ (Roermond) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || mopperen || morren, grommen || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
morel, zure kers kriek: kree:k (Roermond), meikers: meijkers (Roermond) kriek, wilde pruim (sic) || meikers I-7
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 morgen: morge (Roermond), mōrge (Roermond), mórgə (Roermond) de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)] III-4-4
morgengebed morgengebed: morgegebed (Roermond) Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3