23492 |
muurkapelletje |
muurkapelletje:
moerkepelke (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22751 |
muziek |
muziek:
mezīēk (L329p Roermond),
76, 142
məziek (L329p Roermond)
|
Muziek. || Muziek: muziek.
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
enstrømeͅnt (L329p Roermond),
instrument (L329p Roermond),
instərment (L329p Roermond),
muziekje:
meziekske (L329p Roermond)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] || Instrument: instrument.
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
musicus:
musicus (L329p Roermond),
muzikant:
muziekant (L329p Roermond),
muzikant (L329p Roermond),
76, 123d
muuzzəkant (L329p Roermond)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] || Muzikant.
III-3-2
|
28952 |
naad |
naad:
nǭt (L329p Roermond)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (L329p Roermond)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜s (L329p Roermond)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nājǝ (L329p Roermond),
nē̜jǝ (L329p Roermond),
nęjǝ (L329p Roermond),
nɛ̄jǝ (L329p Roermond)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28891 |
naaimachine |
naaimachine:
nęjmǝšin (L329p Roermond)
|
Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaister:
nęjstǝr (L329p Roermond),
nęjtstǝr (L329p Roermond)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|