32274 |
opzetband |
opzetter:
ǫp˲zetǝr (L329p Roermond)
|
De metalen band waarin de duigen rechtop worden vastgezet in de vorm van het vat. De opzetband is meestal een kopband, dus een band die de bovenzijde van de duigen omsluit. De opzetband is een voorlopige band die uiteindelijk door de definitieve band wordt vervangen. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 23-24]
II-12
|
33966 |
opzetteugel |
opbindsel:
ǫp˱beŋsǝl (L329p Roermond)
|
Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33]
I-10
|
20130 |
opzitten |
mooi zitten:
mooi zitte (L329p Roermond),
ideosyncr.
mooi zitte (L329p Roermond),
opzitten:
WBD/WLD
opzittə (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24703 |
orchis |
orchidee:
orchidee (L329p Roermond)
|
Orchidee (orchidee, koekoekslelie) [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
rangschikken:
rangsjikke (L329p Roermond),
rángsjikkə (L329p Roermond),
schikken:
sjikkə (L329p Roermond)
|
op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23570 |
organist |
organist:
orgenis (L329p Roermond)
|
De organist, orgelist. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22737 |
orgel |
orgel:
enen o(R)eg(j)el (L329p Roermond),
olger (L329p Roermond),
orgel (L329p Roermond),
orgeldreijer (L329p Roermond),
oͅrgəldreͅiər (L329p Roermond)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || orgel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2, III-3-3
|
23571 |
orgel spelen |
orgel spelen:
orgel sjpele (L329p Roermond)
|
(op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22679 |
orgeldraaier |
orgeldraaier:
orgeldreijer (L329p Roermond),
oͅrgəldreͅiər (L329p Roermond),
ólgerdrejjer (L329p Roermond),
órgeldrejjer (L329p Roermond)
|
Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || Orgeldraaier: orgeldraaier.
III-3-2
|
23389 |
orgelpijpen |
orgelpijpen:
olgerpiepe (L329p Roermond),
orgelpiepe (L329p Roermond)
|
De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|