e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opzetband opzetter: ǫp˲zetǝr (Roermond) De metalen band waarin de duigen rechtop worden vastgezet in de vorm van het vat. De opzetband is meestal een kopband, dus een band die de bovenzijde van de duigen omsluit. De opzetband is een voorlopige band die uiteindelijk door de definitieve band wordt vervangen. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 23-24] II-12
opzetteugel opbindsel: ǫp˱beŋsǝl (Roermond) Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33] I-10
opzitten mooi zitten: mooi zitte (Roermond), ideosyncr.  mooi zitte (Roermond), opzitten: WBD/WLD  opzittə (Roermond) Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1
orchis orchidee: orchidee (Roermond) Orchidee (orchidee, koekoekslelie) [N 92 (1982)] III-4-3
ordenen, rangschikken rangschikken: rangsjikke (Roermond), rángsjikkə (Roermond), schikken: sjikkə (Roermond) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
organist organist: orgenis (Roermond) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: enen o(R)eg(j)el (Roermond), olger (Roermond), orgel (Roermond), orgeldreijer (Roermond), oͅrgəldreͅiər (Roermond) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || orgel [GTRP (1980-1995)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen orgel spelen: orgel sjpele (Roermond) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgeldraaier orgeldraaier: orgeldreijer (Roermond), oͅrgəldreͅiər (Roermond), ólgerdrejjer (Roermond), órgeldrejjer (Roermond) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || Orgeldraaier: orgeldraaier. III-3-2
orgelpijpen orgelpijpen: olgerpiepe (Roermond), orgelpiepe (Roermond) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3