28973 |
rijgen |
trochelen:
trǭxǝlǝ (L329p Roermond)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
18358 |
rijglaars |
rijglaars:
rieglaars (L329p Roermond),
rijgstevel:
rieën betekent rijgen
riesjteevel (L329p Roermond)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21435 |
rijk zijn |
centen hebben:
dae haid sente (L329p Roermond),
een goed merk zijn:
det is ein good merk (L329p Roermond),
fortuin hebben:
fortuun höbbe (L329p Roermond),
goed in zijn slappe was zitten:
dae zit good in siene sjlappe was (L329p Roermond),
groot fortuin hebben:
ei groot fertuun höbbe (L329p Roermond),
in geld zwemmen:
zjwumme in geldj (L329p Roermond),
in goede doen zijn:
dae is in gooje doon (L329p Roermond),
in het geld zwemmen:
sjwummen in ⁄t geldj (L329p Roermond),
klamotten hebben:
Van Dale: klamot, klamodde, (gew.) 1. kluit, klont; - borrel; - 2. oorveeg; - 3. slons.
klamotte höbbe (L329p Roermond),
noten hebben:
neut höbbe (L329p Roermond),
pegels hebben:
de pegels höbbe (L329p Roermond),
rijk zijn:
riek zeen (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
stinken van de centen:
dae stjink van de sente (L329p Roermond)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rî.gdum (L329p Roermond)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
rijks:
riks (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
rijksdaalder:
eine riksdaolder (L329p Roermond),
riksdaalder (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
veldwachter:
veldjwachter (L329p Roermond),
veldjwagter (L329p Roermond)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
genderm (L329p Roermond),
gəndárm (L329p Roermond),
marechaussee (<fr.):
marresjesee (L329p Roermond),
marrəsjoosee (L329p Roermond)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (L329p Roermond)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
rieme (L329p Roermond),
rijmen (L329p Roermond),
rouwvorsten:
roevorste (L329p Roermond),
vreren:
vreeren (L329p Roermond)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
riem (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
rijm (L329p Roermond),
rijp:
riep (L329p Roermond),
riēp (L329p Roermond),
rīēp (L329p Roermond),
rouwvorst:
roevorst (L329p Roermond),
ps. (*): Roermonds woord!
rōēvórs (L329p Roermond),
rōēwvórs (L329p Roermond),
rouwvrost:
ps. (*): Roermonds woord!
rōēvrós (L329p Roermond),
rōēwvrós (L329p Roermond)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist
III-4-4
|