19588 |
roompot |
boterpot:
botǝrpot (L329p Roermond),
vat:
vāt (L329p Roermond)
|
Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34243 |
roomschotel |
melkschotel:
mɛlkšotǝl (L329p Roermond)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
netelroos:
netelroos (L329p Roermond),
roos:
roos (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
rozə (L329p Roermond),
mv.
roze (L329p Roermond),
roosje:
reuske (L329p Roermond),
rozenstruik:
roozəštroek (L329p Roermond)
|
roos || rozen [RND]
III-2-1
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
roos (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33376 |
rooster in de mestgoot |
gootplank:
gø̜̄tplaŋk (L329p Roermond)
|
Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b]
I-6
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
reustere (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
reusteren (L329p Roermond),
reustərə (L329p Roermond),
roostere (L329p Roermond)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34607 |
rosbak |
rosbak:
ros˱bak (L329p Roermond)
|
Onder de kar opgehangen bak of mand voor proviand. [N 17, 85]
I-13
|
34606 |
rosdoek |
roszak:
ros˱zak (L329p Roermond)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
33924 |
roskam |
roskam:
roskamp (L329p Roermond)
|
IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139]
I-9
|