22380 |
ruilen (als spel) |
ruilen:
ruule (L329p Roermond),
Poszegels ruule. Z.o. *toesje.
rŭŭle (L329p Roermond),
tuisen:
toesje (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
AN (thans vero.) tuisen spelen, dobbelen; vgl. ook Du. tauschen.
tōĕsje (L329p Roermond)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Ruilen.
III-3-2
|
33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
hakselhok:
hɛksǝlhǫk (L329p Roermond),
hakselzolder:
hɛksǝlzø̜ldǝr (L329p Roermond)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
broezen:
(ww.).
broe:ze (L329p Roermond),
broeše (L329p Roermond),
ruisen:
roesje (L329p Roermond),
ruusə (L329p Roermond),
(ww.).
roešə (L329p Roermond)
|
bruisen, ruisen (wind) || het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
roesje (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
LDB
roesje (L329p Roermond),
WBD-WLD
rōēsjən (L329p Roermond)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roete (L329p Roermond),
108 B.IIa
roetəboer (L329p Roermond),
108 B.IIb
roetənao:s (L329p Roermond),
Roete is troef; ich had maar twee roetes; det lèste ruutje kos ich aaftroeve.
rōēte (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: ruiten. || Ruitenaas. || Ruitenboer (kaartspel).
III-3-2
|
21937 |
ruitijd |
rui:
ryi̯ (L329p Roermond),
rū (L329p Roermond),
ruizel:
rø̜i̯zǝl (L329p Roermond)
|
De periode van het ruien, het veren wisselen, van de kip. [A 26, 8; S 30; Vld.; monogr.]
I-12
|
17885 |
ruk |
ruk:
rùk (L329p Roermond)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
rukwind:
rökwind (L329p Roermond),
rökwindj (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
trekwind:
trèk winjt (L329p Roermond),
windstoot:
windjsjtoot (L329p Roermond)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34024 |
rund |
rund:
røntj (L329p Roermond)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hoorsel (L329p Roermond),
hoorzel (L329p Roermond),
runderhorzel:
runjerhorzel (L329p Roermond)
|
horzel || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|