e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruilen (als spel) ruilen: ruule (Roermond), Poszegels ruule. Z.o. *toesje.  rŭŭle (Roermond), tuisen: toesje (Roermond, ... ), AN (thans vero.) tuisen spelen, dobbelen; vgl. ook Du. tauschen.  tōĕsje (Roermond) Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Ruilen. III-3-2
ruimte waar men stro hakselt en bewaart hakselhok: hɛksǝlhǫk (Roermond), hakselzolder: hɛksǝlzø̜ldǝr (Roermond) Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.] I-6
ruisen (van de wind) broezen: (ww.).  broe:ze (Roermond), broeše (Roermond), ruisen: roesje (Roermond), ruusə (Roermond), (ww.).  roešə (Roermond) bruisen, ruisen (wind) || het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)] III-4-4
ruisen van bladeren ruisen: roesje (Roermond, ... ), LDB  roesje (Roermond), WBD-WLD  rōēsjən (Roermond) Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3
ruiten in het kaartspel ruiten: roete (Roermond), 108 B.IIa  roetəboer (Roermond), 108 B.IIb  roetənao:s (Roermond), Roete is troef; ich had maar twee roetes; det lèste ruutje kos ich aaftroeve.  rōēte (Roermond) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: ruiten. || Ruitenaas. || Ruitenboer (kaartspel). III-3-2
ruitijd rui: ryi̯ (Roermond), (Roermond), ruizel: rø̜i̯zǝl (Roermond) De periode van het ruien, het veren wisselen, van de kip. [A 26, 8; S 30; Vld.; monogr.] I-12
ruk ruk: rùk (Roermond) Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] III-1-2
rukwind rukwind: rökwind (Roermond), rökwindj (Roermond, ... ), trekwind: trèk winjt (Roermond), windstoot: windjsjtoot (Roermond) rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] III-4-4
rund rund: røntj (Roermond) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel horzel: hoorsel (Roermond), hoorzel (Roermond), runderhorzel: runjerhorzel (Roermond) horzel || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)] III-4-2