21028 |
saus |
saus:
saowz (L329p Roermond)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
boerenmoes:
boere moes (L329p Roermond),
savooi:
sevo:je (L329p Roermond),
savooiemoes:
savooiemoos (L329p Roermond),
savooje-moos (L329p Roermond),
sevooie moos (L329p Roermond),
LDB
sevooje moos (L329p Roermond),
WBD-WLD
sáávoojəmoos (L329p Roermond)
|
De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savooiekool
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
medaille (<fr.):
medalie (L329p Roermond),
scapulier:
ei sjabbeleer (L329p Roermond),
ein skappeleer (L329p Roermond),
eine sjabbeleer (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
enne schabbelee:r (L329p Roermond),
enne sjabbelee:r (L329p Roermond),
sjabbeleer (L329p Roermond),
sjabbelier (L329p Roermond)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
23749 |
scapuliermedaille |
scapuliermedaille (<fr.):
sjabbeliermedaalie (L329p Roermond)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
š ̇āf (L329p Roermond)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
schavelingen:
šē̜vǝleŋǝ (L329p Roermond)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
32270 |
schaafbank, voegbank |
strijkbank:
štrī.k˱baŋk (L329p Roermond)
|
Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.]
II-12
|
32294 |
schaafmes voor de binnenrand |
blaaimes:
blājmɛts (L329p Roermond)
|
Een mes met een verhoudingsgewijs klein, gebogen blad en twee handvatten dat wordt gebruikt voor het vlakmaken van de binnenrand van een vat. Zie ook afb. 220 en het volgende lemma. [N E, 35c; N E, 36; A 32, 4; monogr.]
II-12
|
24744 |
schaafstro |
kattenstaart:
kattesjtert (L329p Roermond),
WLD
kattesjtèrt (L329p Roermond)
|
Schaafstro (equisetum hyemale). De scheden zijn zwart met een gele of wit-achtige dwarsband; de vliezige toppen der tanden vallen spoedig af, zodat de meeste tanden stomp zijn (kattestaart, paardestaart, kannewassen, veegkruid). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19507 |
schaal |
komp:
bv voor fruit of groente
komp (L329p Roermond),
niet schaal
koomp (L329p Roermond),
schaal:
sjaol (L329p Roermond),
šao:l (L329p Roermond),
ondiepe schotel van metaal of porcelein
sjaol (L329p Roermond)
|
schaal || schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|