21175 |
sluisdeur |
sluisdeur:
sjloesdeur (L329p Roermond)
|
het ophijsbare deel van een sluis (schoft) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21176 |
sluismeester |
sluiswachter:
sjloeswachter (L329p Roermond)
|
de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32276 |
sluitbanden |
beslagbanden:
bǝšlāx˱bɛnj (L329p Roermond)
|
De zware, metalen banden die door de kuiper worden gebruikt om het vat te sluiten. De sluitbanden zijn voorlopige banden die uiteindelijk worden vervangen door lichtere, definitieve banden. [N E, 21]
II-12
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klep (L329p Roermond),
klép (L329p Roermond)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32543 |
sluitmand |
sluitmand:
šlūtmanj (L329p Roermond)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
20168 |
sluitspeld |
sluitspang:
sjloetsjpang (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20491 |
slurpen |
slobberen:
sjloebərə (L329p Roermond),
slurpen:
sjlurpe (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
sjlūrpə (L329p Roermond)
|
je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19364 |
sluwe persoon |
deugniet:
deugeneet (L329p Roermond),
schlau (du.) wijf:
mar.: of du "schlau"?
sjlouw wief (L329p Roermond),
schlaue (du.) prij:
mar.: of du "schlau"?
sjlou:we priej (L329p Roermond),
schlaue (du.) vos:
mar.: of du "schlau"?
sjlou:we vos (L329p Roermond)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)] || sluwe vos || sluwe vrouw
III-1-4
|
17741 |
smaak |
smaak:
sjmaak (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20490 |
smakken |
knetsen:
knéjtsjə (L329p Roermond),
smakken:
smakke (L329p Roermond),
smekken:
sjmekke (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
sjmékken (L329p Roermond),
sjmékkə (L329p Roermond)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|