e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijmes reimes: rīmɛts (Roermond), schilmes: šęlmɛts (Roermond) Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-12
snijtand snijtand: šnietajntš (Roermond), šnietanjtj (Roermond) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snijwonde snats: eine sjnats (Roermond), snee: eine sjnee (Roermond), eine sjnee in de vinger (Roermond), eine sjneej in de vinger (Roermond), eine sjnij in de vinger (Roermond), enne schneej (Roermond), enne sjnee:j in de vinger (Roermond), enne snee‧j (Roermond), snijwonde: sjniewonj (Roermond, ... ), snit: eine sjneet in de vinger (Roermond) snee in de vinger [N 07 (1961)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)] III-1-2
snikken snikken: sjnikke (Roermond), snotteren: sjnootere (Roermond), sjnottere (Roermond), snuiven: sjnoeve (Roermond) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snipper snipper: sjnipper (Roermond, ... ), sjnippər (Roermond) een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)] III-3-1
snoepen slokken: Det kiendj is de gansen daag aan t sjlókke Babbeltjes sjlókke  sjlókke (Roermond) snoepen III-2-3
snoeper sloknaas: höbs-te die babbeltjes al allemaal op, waat bös dich toch n sjloknaas Is t weer neet nao dien naas, sjlóknaas: fijnproefster  sjlóknaa:s (Roermond) snoeper III-2-3
snoepgoed lekker: lekker (Roermond, ... ), slok: sjlòk (Roermond, ... ), sjlók (Roermond, ... ), Die kienjer kriege väöls te väöl sjlók Al dae sjlók is sjlech veur de tenj  sjlók (Roermond), slokgerei: Sjefke had van Sinterklaos ei fort mit sjeldäötjes en väöl sjlókgreij gekrege  sjlókgrei:j (Roermond) lekkers || snoepgoed || snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje babbeltje: babbeltje (Roermond, ... ), bábbeltjə (Roermond), zuurtje: zuurtje (Roermond) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
snoer snoer: šnōr (Roermond) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10