e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snor snor: sjnor (Roermond), šnor (Roermond), šnŏr (Roermond) snor (knevel) [DC 01 (1931)] III-1-1
snorren snorren: sjnorre (Roermond), sjnórrə (Roermond) een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)] III-4-4
snot snot: šnot (Roermond) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus haaiebaai: haajebaaj (Roermond), snoterkuit: snoterkuit (Roermond), snotnaas: sjnootnaas (Roermond), sjnótnaas (Roermond, ... ), snotnaas (Roermond), snotsnaas: snotsnaas (Roermond), snotterbel: sjnooterbel (Roermond, ... ), snoo.terbel (Roermond), snoterbel (Roermond), snotterkuiken: sjnoterkūūke (Roermond), snotterlap: snoterlap (Roermond), snotternaas: sjnooternaas (Roermond), sjnootərnaas (Roermond), sjnoternaas (Roermond, ... ), snotterneus: sjnoternaas (Roermond), snotterwolf: sjnoterwolf (Roermond), strontnaas: alleen gezegd van meisjes  sjtrónjtnaa:s (Roermond) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotaap, snotjongen || snotneus || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-2, III-1-4
snottebel slidderbaan: schlidderboan (Roermond), snotterbel: sjnooterbel (Roermond), NB: snotnaas = klein eigenwijs kind.  snooterbel (Roermond) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snotteren: sjnootere (Roermond), sjnotere (Roermond), sjottere (Roermond), snotere (Roermond) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] || snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
snuifje snuifje: sjnuufke (Roermond, ... ), sjnūūfkə (Roermond), snŭŭfke (Roermond) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
snuiftabak snuif: Ziene grootvader roukde neet maar hae gebroekde sjnoef  sjnōē:f (Roermond) snuif III-2-3
snuisterij klommeltje: klummelke (Roermond), prulletje: prulkə (Roermond), snuisterij: sjnuusterie (Roermond) een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)] III-3-1
snuit snoet: sjnoet (Roermond, ... ), ideosyncr.  sjnoet (Roermond), snoets: WBD/WLD  sjnōēts (Roermond), snuit: šnūt (Roermond), snuits: sjnōēts (Roermond), šnø̜i̯ts (Roermond), šnūts (Roermond) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] I-12, III-1-1, III-4-2