e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tientje van de rozenkrans tientje: tientje (Roermond) Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)] III-3-3
tijdverdrijf: liefhebberij, amusatie liefhebberij: le:fəbrie:j (Roermond), lee:fhöbberie:j (Roermond), 123f  lee:fəbrie: (Roermond) Liefhebberij || Liefhebberij: liefhebberij. III-3-2
tijger tijger: tīēger (Roermond) Tijger: tijger. III-3-2
timmeren timmeren: t ̇ømǝrǝ (Roermond), tømǝrǝ (Roermond) De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.] II-12
timmerman schrijnenwerker: šrīnǝwerkǝr (Roermond), šrīnǝwɛrkǝr (Roermond), timmerman: tømǝrman (Roermond  [(minder gebruikt dan schrijnenwerker)]  ) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] II-12
timmermanspotlood schrijnwerker(s)potlood: šrīnǝwerkǝrspǫtlōt (Roermond) Fors potlood met ovale doorsnede en brede, platte stift, dat door timmerlui wordt gebruikt om maten af te schrijven. Zie ook afb. 97. [N 53, 182a; monogr.] II-12
tin tin: tēn (Roermond) Blauw-wit metaal dat zeer week en rekbaar is. Het wordt gebruikt voor het gieten van siervoorwerpen, bij soldeerwerkzaamheden en bij het vertinnen. Bij dit laatste worden metalen zoals ijzer en koper met een dunne laag tin bedekt ten einde ze tegen oxidatie te beschermen. Zie ook het lemma "vertinnen". [monogr.] II-11
tinnegieter tinnegieter: tēnǝgētǝr (Roermond) Ambachtsman die tinnen vaatwerk en andere gebruiks- en siervoorwerpen vervaardigt. De term tinnegieter werd in Kerkrade (Q 121) en omgeving vooral als scheldwoord gebruikt. [monogr.; Wi 2; L 34, 17a] II-11
tjiftjaf kapelmeestertje: prima zanger  kaapèlmeisterke (Roermond), vinkenbijtertje: vinkebieterke (Roermond) tjiftjaf III-4-1
tocht, zuiging van lucht het trekt: t, trekt (Roermond), trek: trek (Roermond), trèk (Roermond, ... ), trék (Roermond) tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)] III-4-4