e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
toonbank gaam: gaam (Roermond, ... ), toog: toog (Roermond), toonbank: toonbank (Roermond) de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)] III-3-1
toot tompen: tømpǝ (Roermond) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
torenhaan t hantje van dn taore?].: haan (Roermond), haenke (Roermond) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3
torenspits spits: sjpits (Roermond), torenspits: toresjpits (Roermond) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk kerkenklok: kirkeklok (Roermond), kerkklok: kerkklok (Roermond) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
torenvalk muizenvanger: moezevanger (Roermond), stootkop: s(j)tootkop (Roermond) torenvalk III-4-1
tornen losmaken: losmākǝ (Roermond) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif koerduif: koerdoef (Roermond), lachduif: lachdoef (Roermond), lachdōē:f (Roermond) lachduif || tortelduif III-4-1
touwtjespringen touwtjespringen: tuikesjpringe (Roermond), /  tuike sjpringe (Roermond), tuikesjpringe (Roermond), pag. 278: ss. sub springen.  tuikesjpringe (Roermond) [Touwtje springen]. || Lievelingsspel 4. [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)] || touwtjespringen [SND (2006)] III-3-2
traag lui: luiə (Roermond), traag: trao:g (Roermond), traog (Roermond, ... ) niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] || traag III-1-4