20748 |
bladerdeeg |
bladerdeeg:
De blajerdeig is neet lóchig genóg
blajerdeig (L329p Roermond),
scherveldeeg:
sjirveldeig (L329p Roermond)
|
bladdeeg || Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24718 |
bladerloze boom |
kale boom:
kale boum (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
Een boom zonder bladeren (ijlboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
28649 |
bladhoning |
honingdauw:
hōneŋdǫw (L329p Roermond)
|
Het zoete, kleverige vocht op takken en bladeren, afkomstig van bepaalde luizen, dat de bijen soms naar hun korven of kasten brengen. Bladhoning is vaak zeer donker van kleur. In drachtpauzes kan bladhoning de bijen soelaas bieden. [N 63, 113; N 63, 112b; monogr.]
II-6
|
21835 |
bladzijde |
blad:
blaad (L329p Roermond),
bladzijde:
bladzei (L329p Roermond),
bladzie (L329p Roermond)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
blaffe (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
ideosyncr.
blaffe (L329p Roermond),
WBD/WLD
blàffə (L329p Roermond)
|
blaffen || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
blaker:
kaarsenstandaard
bloaker (L329p Roermond)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
28455 |
blanke raat |
verse raat:
(mv)
vɛrsǝ rǭtǝ (L329p Roermond)
|
De in mei gemaakte blanke of maagdelijke raat of raten die nog niet voor broeden hebben gediend. De raat is nog wit van kleur. [N 63, 13f]
II-6
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
ruts (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
röts (L329p Roermond),
ideosyncr.
ruts (L329p Roermond)
|
blankvoorn || Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)] || voorn
III-4-2
|
23820 |
blasiuszegen |
blasiuszegen:
blasiuszaege (L329p Roermond)
|
De Blasiuszegen waarbij de priester twee kaarsen kruiselings vasthoudt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34405 |
blaten |
bleren:
blē̜rǝ (L329p Roermond)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|