33784 |
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst |
kussens:
kø̜sǝs (L329p Roermond)
|
[N 8, 11; N 8, 31 en 32.2]
I-9
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlɛi̯šku (L329p Roermond)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maa:j (L329p Roermond),
maaj (L329p Roermond),
Veldeke meerv. maaje
maai (L329p Roermond),
WLD komt alleen in t mv. voor
maaje (L329p Roermond)
|
made, alg. || made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33114 |
vlegelknuppel, slaghout |
vlegel:
[vlegel] (L329p Roermond)
|
Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4]
I-4
|
33113 |
vlegelstok |
steel:
štēl (L329p Roermond)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
21442 |
vleien |
kloren:
vgl. Roermond Wb. (pag. 137): kloris, klo:res, dae klores leut zich veur alles gebroeke.
klo:re (L329p Roermond),
paaien:
paaje (L329p Roermond),
slijmen:
sjlīēmə (L329p Roermond),
vleien:
vleije (L329p Roermond),
vlēīje (L329p Roermond)
|
honing om de mond smeren, listig bepraten, in de luren leggen || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
kontenkruiper:
kontje kroeper (L329p Roermond),
kontjekroeper (L329p Roermond),
slijmerd:
sjlīēmərt (L329p Roermond)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
kuus, kuus:
kyš, kyš (L329p Roermond)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|
34378 |
vleiwoord voor het varken |
knorre:
knǫrǝ (L329p Roermond),
kuus:
kyš (L329p Roermond)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|
33775 |
vlekje op de neus |
snep:
šnɛp (L329p Roermond)
|
Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c]
I-9
|