33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) was aan het uier:
was ān t ȳr (L329p Roermond)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
18217 |
vod |
toddel:
< WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.
tōddəl (L329p Roermond),
voddel:
foddel (L329p Roermond),
fōddel (L329p Roermond),
NB p. 309: vod, niet gebr.; men zegt fóddel.
fóddel (L329p Roermond)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod, lor
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
voddelenboer:
fóddelebōēr (L329p Roermond),
voddelenkramer:
fóddelekre:mer (L329p Roermond)
|
voddenkoopman
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
krotǝ (L329p Roermond),
krǫtǝ (L329p Roermond),
voerkroten:
vōrkrǫtǝ (L329p Roermond)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeren:
vōrǝ (L329p Roermond)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
20483 |
voedsel |
bik:
bik (L329p Roermond),
Me mót toch maar aldaag veur dae bik zorge Is-ter ouch get in hoesveur de bik: weinig gebruikt
bik (L329p Roermond),
eet, de -:
es me toch ins neet altied veur daen aet hoofde te zorge, zuchte moder
aet (L329p Roermond),
eten:
aite (L329p Roermond),
ééte (L329p Roermond),
ééten (L329p Roermond),
éétə (L329p Roermond),
eten, het -:
Ich mót maar weer ins veur t aete gaon zorge Hae haet t aete weer half laote sjtaon Hae haet t ós ónger t aete vertèld
aete (L329p Roermond),
etenswaar:
aeteswaar (L329p Roermond),
kost:
kòst (L329p Roermond),
passavant:
Waat ne pazzewang zoermoos
pazzewang (L329p Roermond),
vreet, de -:
vraet (L329p Roermond),
wormen:
wurm (L329p Roermond)
|
eet || eten || etenswaar || grote hoeveelheid toebereid eten || het eten || het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas) [N 83 (1981)] || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3, III-4-1
|
34280 |
voer |
voer:
fūǝr (L329p Roermond),
vōr (L329p Roermond)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33362 |
voer- en drinkgoot |
goot:
gø̜̄t (L329p Roermond)
|
De goot die vóór de koeien langs loopt in de vloer van de stal, waarin het voer wordt uitgespreid en, soms, ook water wordt gegoten om het vee te drenken. Al de benamingen die verwijzen naar een opgemetselde bak zijn overgeplaatst naar het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). Zie ook dat lemma. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
28436 |
voerbak |
voerbak:
vōrbak (L329p Roermond)
|
Voerbak met voer voor de bijen. In plaats van hun natuurlijk voedsel, de honing, krijgen de bijen als bijvoeding in de winter een oplossing van geraffineerde kristalsuiker toegediend. De voerbak kan verschillende vormen en plaatsen in de kast aan- en innemen. Het simpelst is wel een doodgewone honingpot met een druk- en schroefdeksel waarin een paar kleine gaatjes zijn geslagen en die ondersteboven op de opening van de dekplank wordt gezet. Men heeft ook zogenaamde voederramen, die de plaats van een of twee gewone ramen innemen en het voedsel als het ware tegen de bijentros aanbrengen. Verder kent men de voederballon, het Perfect-voederglas en de hevelvoeder (De Roever, pag. 220-221. [N 63, 10g; N 63, 5e; JG 1a; Ge 37,32]
II-6
|
24267 |
voeren |
voederen:
voore (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
voeren:
vōrǝ (L329p Roermond)
|
de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)] || Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW]
II-7, III-4-1
|