20718 |
bloem |
bloem:
bloom (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
blōm (L329p Roermond),
Syst. Veldeke
bloom (L329p Roermond),
Syst. WBD
bloom (L329p Roermond)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (L329p Roermond),
bloo:m (L329p Roermond),
bloom (L329p Roermond),
bloome mv (L329p Roermond),
bloemetje:
bleumke (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
bloem || bloemen [RND]
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
bloemenbol:
bloomebol (L329p Roermond),
bloomebōl (L329p Roermond),
WBD-WLD
blooməbòl (L329p Roermond),
bol:
bol (L329p Roermond),
LDB
bol (L329p Roermond)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
bloemenknoop:
WBD-WLD
blooməknŏĕp (L329p Roermond),
boddel:
ve uitgebrloeide roos
boddel (L329p Roermond),
knoop:
knoep (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
LDB
knoep (L329p Roermond),
knoop (mv.):
knuup mv (L329p Roermond)
|
bloemknop || De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloo:mkoo:l (L329p Roermond)
|
bloemkool
I-7
|
33493 |
bloesem |
bloei:
bleuj (L329p Roermond),
bloesem:
bloesem (L329p Roermond)
|
I-7
|
31257 |
blok voor aambeeld of klein gereedschap |
aanbeeldblok:
[aanbeeld]blǫk (L329p Roermond),
ezelenblok:
ē̜zǝlǝblǫk (L329p Roermond)
|
Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.]
II-11
|
31824 |
blokschaaf |
blokschaaf:
blǫkš ̇āf (L329p Roermond),
gerfschaaf:
gɛrǝfšāf (L329p Roermond)
|
In het algemeen een korte schaaf, met of zonder keerbeitel, die bestaat uit een rechthoekig schaafblok met een rechte zool. Zie ook afb. 32. Houtbewerkers gebruiken twee soorten blokschaven: de ruwe blokschaaf en de fijne blokschaaf. Zie ook deze twee lemmata. [N 53, 54; N G, 35a; monogr.]
II-12
|
31829 |
blokschaaf met hoorn |
gerfschaaf:
gɛrǝfš ̇āf (L329p Roermond)
|
Houten blokschaaf, waarbij vooraan op het schaafblok een hoorn bevestigd is. Zie ook afb. 33. [N 53, 58; monogr.]
II-12
|
19323 |
bluf |
blabla:
bla bla (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
branie:
braanie (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
opscheppen:
[=lm. opscheppen?, RK]
opsjöppe (L329p Roermond)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|