24124 |
bonte kraai |
grijze kraan:
grieze kraon (L329p Roermond)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
mierenjager:
alleen in kandidaatsscriptie soort specht
mierejaeger (L329p Roermond),
specht:
alleen in kandidaatsscriptie
s(j)pèch (L329p Roermond)
|
draaihals || specht (alg.)
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pels:
Zie ook afb. p. 218.
pils (L329p Roermond),
pelskraag:
pilskraag (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
kraag van bont [N 23 (1964)] || pels: b) losse halskraag van bont
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
bontjas:
bontjas (L329p Roermond),
bòntjjas (L329p Roermond),
bóntjas (L329p Roermond),
Ss. sub bóntj.
bónjtjas (L329p Roermond),
bontmantel:
bontjmantjel (L329p Roermond),
Ss. sub bóntj.
bónjtmantjel (L329p Roermond),
pelsmantel:
pilsmanjtel (L329p Roermond),
pilsmantjel (L329p Roermond)
|
bontjas || bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25019 |
bonzen |
bonzen:
boense (L329p Roermond),
bōēnzə (L329p Roermond)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32550 |
boodschappenmand |
boodschappenkorf:
bōtšapǝkǫrǝf (L329p Roermond),
boodschappenmandje:
bōtšapǝmɛntjǝ (L329p Roermond)
|
Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.]
II-12
|
22552 |
boog |
boog:
b^oͅ:ch (L329p Roermond),
boax (L329p Roermond),
ene bohch(j) (L329p Roermond),
54, 75, 143 b III
bao:ch (L329p Roermond),
bäö:ch (L329p Roermond),
a) Mit piel en baog sjete.
bao:g (L329p Roermond),
pag. 221 sub pijl.
mit piel en baog sjete (L329p Roermond)
|
[Met pijl en boog schieten]. || boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. || Boog: boog. || Om het karnen te vergemakkelijken werd er een boog tegen de zolder genageld, die met een pees de karnstok op en neer liet gaan. [N 12, 54] || Plur. van boog.
I-11, III-3-2
|
31838 |
boogschaaf met bolle zool |
rondschaaf:
ronjtš ̇āf (L329p Roermond)
|
Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35]
II-12
|
22464 |
boogschuttersgilde |
handboog:
den handjbaog (L329p Roermond),
schutterij:
sjutterie (L329p Roermond),
sjötterie:j (L329p Roermond),
sjøͅtəri (L329p Roermond),
123f
šöttərie (L329p Roermond)
|
Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij. || Schutterij: schutterij.
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
baum (L329p Roermond),
bom (L329p Roermond),
boum (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
buim (mv.):
buim mv (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
bäöm mv (L329p Roermond)
|
boom [N M (1965)], [RND]
III-4-3
|