20885 |
boterhamworst |
boterhammenworst:
botterhammeworst (L329p Roermond),
bottrammewórs (L329p Roermond),
bótterammewórs (L329p Roermond),
bótterhammewórs (L329p Roermond),
boterhamworst:
boterhamworst (L329p Roermond),
schonkerworst:
gesneden bij het brood gegeten
sjoonkerwoors (L329p Roermond)
|
boterhamworst [N 06 (1960)] || hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
20553 |
boterkussentje |
boterbabbeltje:
botterbabbeltje (L329p Roermond),
bòterbabbeltje (L329p Roermond),
bòttərbábbəltjə (L329p Roermond),
bótterbabbeltje (L329p Roermond)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
boterspaan:
bóttesjpaan (L329p Roermond)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19879 |
botervloot |
botervlootje:
Gaef mich ins det bóttervleutje waat dao bie dich sjteit
bóttervleu:tje (L329p Roermond)
|
vlootje
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
boterpot:
bótterpot (L329p Roermond),
boterpotje:
botterpötje (L329p Roermond),
botervloot:
bóttervlooi (L329p Roermond),
o is zeer dof
bŏttervloot (L329p Roermond),
botervlootje:
bootervleutje (L329p Roermond),
bottervleutje (L329p Roermond),
bŏttervleutje (L329p Roermond),
vlootje:
vleutje (L329p Roermond)
|
botervlootje [DC 23 (1953)], [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20527 |
bouillon |
bouillon:
B\\ljóng trekke van soepevleis
bəljóng (L329p Roermond),
bouillonblok:
beljóngblok (L329p Roermond),
broei:
Bruij: vleesnat
bruij (L329p Roermond),
de breuj: vleesnat
breuj (L329p Roermond),
Syst. WBD bruj = vleesnat.
bruj (L329p Roermond)
|
bouillon || bouillonblok || Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
28461 |
bouwen |
bouwen:
bǫwǝ (L329p Roermond)
|
Het maken van de wasraat door de bijen. Steeds begint de zwerm met het bouwen van de werkbijenraat, het zogenaamde fijn werk. Vervolgens gaat ze over tot het maken van grof werk of darrenraat. Normaal bouwt de zwerm van boven naar beneden d.w.z. de punt van de zeshoek wijst naar beneden, maar ze kan ook andersom werken. Onder alle omstandigheden blijft de zwerm echter efficiënt werken. [N 63, 16a; Ge 37, 54]
II-6
|
33644 |
bouwland |
akkerland:
akǝrlanjtj (L329p Roermond),
bouwland:
bulanjtj (L329p Roermond),
land:
lanjtj (L329p Roermond),
veld:
fɛ̄ljtš (L329p Roermond),
vɛljtj (L329p Roermond)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
waem zól in zón brak wille wone
b(e)rak (L329p Roermond),
gevaak:
gevaak (L329p Roermond)
|
oud vervallen huis || vervallen (groot) huis
III-2-1
|
32729 |
bouwvoor |
de zwarte grond:
dǝ žwartǝ grontj (L329p Roermond)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|