20372 |
bruidssluier |
bruidssluier:
broetssjluier (L329p Roermond)
|
de sluier van de bruid, trouwsluier [sleuer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20375 |
bruidsstoet |
bruidsstoet:
broetssjtoet (L329p Roermond)
|
de bruidsstoet [broeds-tsoch] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
28491 |
bruidsvlucht |
bruidsvlucht:
brūtsvløx (L329p Roermond)
|
Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44]
II-6
|
28509 |
bruidszwerm |
bruid(s)zwerm:
brūtsžwɛrm (L329p Roermond)
|
Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c]
II-6
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelof (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
brōēlof (L329p Roermond),
trouwpartij:
trouwpertiej (L329p Roermond)
|
bruiloft || de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)] || de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || trouwpartij
III-2-2
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
bruine hoos:
broen haoze (L329p Roermond),
sjanskous:
[Vgl. WBD III, 1.3: bruine gebreide dameskous, sjanskous, sjanshoos, sjanssok]
sjanskouse (L329p Roermond)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31557 |
bruineren |
bruneren:
brynērǝ (L329p Roermond)
|
Een bewerking om het koperen werkstuk kleurvast te maken en om het een zuiver glad oppervlak te geven. Bij het bruineren wordt het werkstuk eerst behandeld met salpeterzuur en daarna afgespoeld. Dan wordt het achtereenvolgens enkele malen ingewreven met droog rood krijt, vervolgens gegloeid en afgekoeld waarna het met was en potlood wordt ingewreven. Deze laatste werkzaamheden worden met behulp van een zeemleer gedaan. Daarna hamert de koperslager het product met een gladde hamer om de kleur van het koper vastheid te geven. Als laatste wordt het werkstuk nogmaals op doek of perkament gehamerd om een zuiver glad oppervlak te krijgen. Bij deze laatste werkzaamheden wordt in L 329 een bruneerhamel (brynērhmǝl) gebruikt. [N 66, 37a]
II-11
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L329p Roermond)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
de brul hebben:
(de koe heeft) dǝ brøl (L329p Roermond)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
brutaal:
brutaal (L329p Roermond),
frech (du.):
vrech (L329p Roermond),
vreg (L329p Roermond),
vrég (L329p Roermond),
onbeschoft:
onbesjoef (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
onbəsjoeft (L329p Roermond)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|