25548 |
deeg kneden |
deeg trekken:
[deeg] trē̜kǝ (L329p Roermond),
kneden:
knē̜jǝ (L329p Roermond),
mengelen:
meŋǝlǝ (L329p Roermond),
mengen:
meŋǝ (L329p Roermond)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
19001 |
deerniswekkend |
leed:
leid (L329p Roermond)
|
een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18910 |
degelijk |
degelijk:
degelik (L329p Roermond),
grondig:
gronjig (L329p Roermond),
grōnjig (L329p Roermond),
gru:njig (L329p Roermond)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig
III-1-4
|
19464 |
dekbed |
dekbed:
dèkbèd (L329p Roermond)
|
dekbed
III-2-1
|
19396 |
deken |
deken:
daeke (L329p Roermond),
daekə (L329p Roermond),
\'n Wölle daeke Doe mós ónger de daekes blieve De pesjoor en de burgemeister ligke ónger ein daeke, zegt Knoups
daeke (L329p Roermond)
|
deken || Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)]
III-2-1, III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
daekenaat (L329p Roermond)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
dēkke (L329p Roermond),
dèkke (L329p Roermond),
WBD/WLD
dèkkə (L329p Roermond),
remmelen:
ideosyncr.
remmele (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
28441 |
dekkleedje |
dekkleedje:
dękklętjǝ (L329p Roermond)
|
Het dekkleedje is de ouderwetse manier van dakbedekking. Het is over het algemeen vervangen door de dekplank die veel voordelen biedt boven de kleverige kleedjes die vlak op de ramen liggen en daardoor de bijen verhinderen om over de toplatten van de ramen heen van raat naar raat te trekken. Bovendien verslijten de dekkleedjes gauw, ze maken de behandeling van de volken ruwer en stimuleren de wasmotplaag. [N 63, 10k]
II-6
|
34253 |
deksel van de karnton |
deksel:
dęksǝl (L329p Roermond)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deksel (L329p Roermond),
dèksel (L329p Roermond)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|