21753 |
dienstplicht doen |
in dienst zijn:
in deens zeen (L329p Roermond),
opkomen:
opkōmmə (L329p Roermond)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L329p Roermond)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
bee:s (L329p Roermond),
dier:
dee:r (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
beest || dier
III-4-2
|
17676 |
dij |
bovenbeen:
(boavəbein) (L329p Roermond),
baovəbein (L329p Roermond),
dij:
dij (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
diek (L329p Roermond)
|
een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20532 |
dik worden |
binden:
bijnjə (L329p Roermond),
binje (L329p Roermond),
dijen:
dīēen (L329p Roermond),
dikken:
dieke (L329p Roermond)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20714 |
dikke boterham |
dikke boterham:
Syst. WBD -ie- kort
dieke bóttram (L329p Roermond)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17611 |
dikke neus |
dikke neus:
dieke naas (L329p Roermond),
kokker:
kokker (L329p Roermond),
stomp:
< lm. neus (spotnamen).
sjtomp (L329p Roermond)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20632 |
dikke snee brood |
dikke snede:
Syst. Veldeke
dieke sjneej (L329p Roermond),
Syst. WBD -ie- kort
dieke sjnij (L329p Roermond),
pil:
pil (L329p Roermond)
|
Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18688 |
dikke want |
pij:
pieje (L329p Roermond),
wollen haas:
wölle haase (L329p Roermond)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|