17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
biljartbal:
biljaarbal (L329p Roermond),
kaal:
kaal (L329p Roermond),
kaalkop:
kaalkop (L329p Roermond),
kale glibber:
kaale glibber (L329p Roermond),
kale glibberd:
kaale glibbert (L329p Roermond),
kletskop:
kletskop (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
De man is kaal [DC 42B (1967)] || kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28604 |
kaalsnijden |
uitsnijden:
ūtšni-jǝ (L329p Roermond)
|
Het uitsnijden van alle of bijna alle raten met een mes. [N 63, 81b]
II-6
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̄mǝ (L329p Roermond)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kaantjes:
kaantjes (L329p Roermond),
krapje:
krepke sjpek (L329p Roermond),
krapjes:
krepkes (L329p Roermond),
krèpkes (L329p Roermond),
krépkes (L329p Roermond),
krappen:
krabben (L329p Roermond)
|
stukje hardgebakken spek || vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
20024 |
kaaps viooltje |
kaaps viooltje:
Kaaps vieulke (L329p Roermond)
|
Kaapsviooltje (saintpaulia). Kas en kamerplant met violette of roze bloemen (violettekesplant, kaaps viooltje, poliake). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19791 |
kaars |
kaars:
kēͅərs (L329p Roermond),
E pak kaerse \'n Taart mit 7 kaerskes zo recht es \'n kaers me kint \'m mit e kaerske doorluchte \'n Kaers opsjtaeke bij Slevrouwe Mit de Kaers nao kepel gaon: in processie de putkaars naar Kapel in \'t Zand brengen
kaers (L329p Roermond)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
23595 |
kaarsenaansteker |
kaarsenaansteker:
kaerse aansjtaeker (L329p Roermond)
|
De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
keersebak (L329p Roermond),
kersebak (L329p Roermond)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23598 |
kaarsenpit |
pit:
pit (L329p Roermond)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22531 |
kaart die niet meetelt in het spel |
blinde, een ~:
blinje (L329p Roermond)
|
Een kaart of kaarten die niet meetellen in het spel [bleuze, blanks, blanche]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|