20176 |
trouwring |
trouwring:
trouwringk (L329p Roermond),
trouwrink (L329p Roermond)
|
een trouwring [N 96D (1989)] || trouwring
III-2-2
|
18169 |
trui |
pullover:
poulover (L329p Roermond),
tricot (fr.):
tricot (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
trieko (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
triekoo (L329p Roermond),
triko (L329p Roermond),
vroeger
trico (L329p Roermond),
trui:
trui (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
truij (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || tricot: trui || trui || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
t.b.c.:
t.b.c. (L329p Roermond),
tering:
taering (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
tairing (L329p Roermond)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tȳǝrǝ (L329p Roermond)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
tuierhamel:
tȳi̯ǝrhāmǝl (L329p Roermond)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
tuierpaal:
tyi̯ǝrpǭl (L329p Roermond),
tȳi̯ǝrpǭl (L329p Roermond)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tyi̯ǝr (L329p Roermond)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
tuierketting:
tȳi̯ǝrkɛteŋ (L329p Roermond),
tuiertouw:
tȳǝrtǫu̯ (L329p Roermond)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
21870 |
tuimelen, over de kop gaan |
over de kop gaan:
euver de kop gaon (L329p Roermond)
|
het dubbele opbrengen van het oorspronkelijke bod op een veiling [tuimelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19772 |
tuin |
hof:
Ver höbbe nog \'ne flinken haof achter \'t hoes \'t Zeen allemaol blome oet den haof toet ich de maerel heurde zinge, toen zoog ich weer dien häöf in bleuj
haof (L329p Roermond)
|
hof
III-2-1
|