28621 |
uit de rij zetten |
afvliegen:
āf˲vlēgǝ (L329p Roermond)
|
De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.]
II-6
|
18896 |
uitblinken |
uitblinken:
oetblinke (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
oetblinkə (L329p Roermond)
|
schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19028 |
uitbrander |
rappelement:
rappelement (L329p Roermond),
rappementje (L329p Roermond),
ràpləmènt (L329p Roermond),
uitbrander:
oetbranjer (L329p Roermond),
uitschieter:
oetsjieter (L329p Roermond)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
bedenken:
bədinkə (L329p Roermond),
uitbroeden:
oetbreuje (L329p Roermond),
uitprakkiseren:
oetprakkezere (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] || uitbroeden
III-1-4
|
33185 |
uiteen poten |
wijd uitereen:
wit utǝręi̯n (L329p Roermond)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
21827 |
uiten |
uiten:
uute (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
uutə (L329p Roermond)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21443 |
uitgaan |
op scheut gaan:
Van Dale: scheut, 3. vrije loop [...]; - (gew.) op scheut gaan, aan de zwier gaan.
op sjeut gaon (L329p Roermond),
op sjouw gaan:
Van Dale: I. sjouw, 2. (stud.) aan de (of op) de sjouw zijn, boemelen, aan de rol zijn.
op sjouw gaon (L329p Roermond),
schotsen:
sjoetse (L329p Roermond),
uitgaan:
oetgaon (L329p Roermond)
|
langs de straat lopen, flaneren || uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
uitgaanskleren:
oetgaonskleijer (L329p Roermond)
|
De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
33716 |
uitgegraven dennenwortel |
dennenstonk:
dɛnǝštroŋk (L329p Roermond),
dennenwortel:
dɛnǝwø̜rtǝl (L329p Roermond)
|
[R 3, 3; L B2, 344]
I-8
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
šprøŋk (L329p Roermond)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|