24352 |
mier |
aamzeiksel:
aomzeiksel (L293p Roggel),
aomzzijksel (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
mier || mier, alg. [DC 43 (1968)] || mier, zwarte [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikə (L293p Roggel)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
18795 |
minderen |
afkanten:
āfkanjtjə (L293p Roggel),
afsteken:
āfstēkə (L293p Roggel)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? (minderen, afzetten) [N 104 (2000)]
III-1-3
|
23304 |
mis |
mis:
meͅs (L293p Roggel)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
mis met drie heren:
mes met drie hiere (L293p Roggel)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23517 |
mis uit dankbaarheid |
mis uit dankbaarheid:
mes oet dankbaarheid (L293p Roggel)
|
Een H. Mis uit dankbaarheid, tot zekere intentie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23509 |
mis voor een overledene |
begrafenismis:
begrafenismes (L293p Roggel)
|
Een mis voor een overledene [zielmis, zielemis, zieledienst, dodenmis, zwarte mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23548 |
misboek op het altaar |
groot missaal:
groate missaal (L293p Roggel)
|
Het grote misboek, missaal dat op een lezenaar op het altaar staat [misboek, mèsbook, mèsbóch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23271 |
misdienaar |
misdienaar:
mesdeener (L293p Roggel)
|
Een koorknaap, misdienaar, misdiener [koeërjóng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23539 |
misdienaarstoga |
rode toog (<lat.):
de roeje toog (L293p Roggel),
zwarte toog (<lat.):
zwarte toog (L293p Roggel)
|
De rode of de zwarte toog van een misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|