17629 |
nek |
nek:
nàk (L293p Roggel)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
30801 |
nerfkant |
nerf:
nɛ̄rf (L293p Roggel)
|
De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a]
II-10
|
24217 |
nestkastje |
vogelkastje:
vōgəlkɛšə (L293p Roggel)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
34104 |
netmaag |
netmaag:
nɛtmāx (L293p Roggel)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
17608 |
neus |
naas:
nās (L293p Roggel),
neus:
nās (L293p Roggel),
punt:
pønjtj (L293p Roggel)
|
Het voorste deel van de schoen dat de tenen omsluit. [N 60, 25; N 60, 23a] || neus [DC 01 (1931)]
II-10, III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
naas:
naas (L293p Roggel),
punt:
punjt (L293p Roggel)
|
Het voorste deel van de schoen, dat de tenen omsluit (neus, neuslap) Zie tek. 23. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31134 |
neuslap |
nieuwe naas:
(mv)
nū nāzǝ (L293p Roggel)
|
Reparatiestuk voor de neus van de schoen. [N 60, 233e]
II-10
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
nāsvlĕŭgəl (L293p Roggel)
|
neusvleugel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20482 |
nicht |
nicht:
neen
nicht (L293p Roggel)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34265 |
nieren |
nieren:
nērǝ (L293p Roggel),
niertjes:
nērkǝs (L293p Roggel)
|
Boonvormig orgaan dat dient tot afscheiding van de urine. De opgaven zijn alle meervoud. [N 28, 88d]
I-11
|