30885 |
pekdraad |
pekdraad:
pɛ̄kdrǭt (L293p Roggel)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|
17717 |
penis |
lul:
lul (L293p Roggel),
pisser:
pisser (L293p Roggel),
plasser:
Kinderwoord.
plasser (L293p Roggel)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34103 |
pens |
pens:
pɛns (L293p Roggel)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
20842 |
peper |
peper:
pèper (L293p Roggel)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
25923 |
perenstroop |
perenkruid:
pę̄rǝkrūt (L293p Roggel)
|
Stroop, gemaakt van peren. [N 57, 34b; N 57A, 6; monogr.]
II-2
|
25895 |
persbalk |
persblok:
persblok (L293p Roggel)
|
Het verticaal beweegbare, zware blok dat op het deksel van de perskuip gedrukt wordt. [N 57, 12h]
II-2
|
25900 |
persdoek |
persdoek:
(mv.)
pɛrsdø̄k (L293p Roggel)
|
Het doek dat tussen de verschillende lagen vruchtenpulp in de perskuip wordt gelegd. [N 57, 14c]
II-2
|
17911 |
persen |
drukken:
drøkǝ (L293p Roggel)
|
De vruchtenmassa uitpersen. In Q 249 werden de perskuipen als volgt gevuld: twee emmers fruit werden erin uitgeschud en daarover werd een juten persdoek gelegd. Dan volgden er weer twee tobben fruit, opnieuw afgedekt door een juten doek en op deze wijze werd de gehele perskuip volgemaakt. Ook de invuller uit L 295 schrijft dat de kuip zo werd gevuld en volgens hem gingen er veertig lagen fruit in een perskuip. [N 57, 16]
II-2
|
25899 |
perskuip |
perskuip:
pɛrskȳp (L293p Roggel)
|
De kuip van de pers met losse duigen en zonder bodem. [N 57, 14a]
II-2
|
24856 |
perzikkruid |
reuts:
rø̄ts (L293p Roggel)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|