33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtstrǭl (L293p Roggel)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
31060 |
roulette |
tandwieltje:
tanjtjwilkǝ (L293p Roggel)
|
Instrument, bestaande uit een al of niet afgeschuind tandwieltje op een asje gemonteerd, waarmee men een sierkarteltje maakt op de zijkant van de hak of de zool. Zie afb. 59. [N 60, 125]
II-10
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
royaal (L293p Roggel)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
23721 |
rozenhoedje |
rozenhoedje:
roezeheutje (L293p Roggel)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23716 |
rozenkrans |
rozenkrans:
roezenkrans (L293p Roggel)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23722 |
rozenkransgebed |
rozenkransgebed:
roezekransgebed (L293p Roggel)
|
Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
roezekransmaondj (L293p Roggel)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17767 |
rug |
croupon:
kupǫn (L293p Roggel),
rug:
rùk (L293p Roggel)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || rug [DC 01 (1931)]
II-10, III-1-1
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
ry(3)̄zələ (L293p Roggel)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-4-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
ruken (L293p Roggel)
|
ruiken [DC 53 (1978)]
III-1-1
|