30874 |
schuifleest |
schuifleest:
šȳflɛjst (L293p Roggel)
|
De houten leest met een los bovengedeelte, een zogenaamde schuif of kap. "De leest bestaat gewoonlijk uit het onderste gedeelte (de leest) en den dop of schuif (ook kwijn of coin genaamd); deze laatste wordt op de leest vastgehouden door middel van een schroef of veer." (Aras, pag. 67). [N 60, 187a; N 60, 187b]
II-10
|
30842 |
schuifmaat |
schuifmaat:
šȳfmǭt (L293p Roggel)
|
Een apparaat van hout met twee opstaande latjes waarmee men de lengte van de voet meet. Van de twee opstaande latjes is er één opklapbaar en verschuifbaar. Dit plaatst men tegen de teen. Het andere staat vast; hiertegen wordt de hiel geplaatst. [N 60, 152a; N 60, 152b]
II-10
|
25912 |
schuim |
schuim:
šūm (L293p Roggel)
|
Het schuim dat zich vormde op de kokende stroop. [N 57, 27a]
II-2
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
šūmspǭn (L293p Roggel)
|
De spaan waarmee het schuim op de stroop werd weggeschept. [N 57, 27b]
II-2
|
30719 |
schuren |
schuren:
šōrǝ (L293p Roggel)
|
Het leer met schuurpapier of iets dergelijks gladmaken. [N 60, 120b; N 60, 242]
II-10
|
22824 |
schutter |
schut:
sjöt (L293p Roggel)
|
schutter [RND]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šyǝr (L293p Roggel),
šø̄r (L293p Roggel),
spijker:
špikǝr (L293p Roggel)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
31143 |
schuurmachine, schrooimachine |
schuurmachine:
šōrmǝšīn (L293p Roggel)
|
Moderne machine waarme men schuurt en schrooit. Ze bestaat uit een as waaromheen rollen met schuurpapier zitten. De schuurmachine is meestal gecombineerd met de uitpoetsmachine. Zie het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243b; N 60,243a]
II-10
|
19869 |
schuurmiddel |
zand:
zantj (L293p Roggel),
zout:
zǭt (L293p Roggel)
|
Het schuurmiddel waarmee men de ketel nawreef totdat hij blonk. De meeste invullers gaven als schuurmiddel klei en leem op, maar ook andere middelen werden toegepast. Zo vermeldt de zegsman uit L 374 dat hij "drijszand" gebruikte, fijn metselzand, om de ketel te schuren, terwijl de respondent uit Q 247a "rijnzand" en "klompen" als schuurmiddel kende. De invuller uit Q 196a maakte zijn ketel schoon met zand en een "brik", een uit zachte veldbrandsteen vervaardigde baksteen. In L 379 en L 381b gebruikte men de as die bij het stroopstoken overbleef, om de ketel te schuren. [N 57, 39d] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
II-2, III-2-1
|
30685 |
schuurpapier |
schuurpapier:
šōrpǝpę̄r (L293p Roggel)
|
Het sterke papier met grof oppervlak waarmee men het leeroppervlak gladmaakt. [N 60, 120a]
II-10
|