e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuifleest schuifleest: šȳflɛjst (Roggel) De houten leest met een los bovengedeelte, een zogenaamde schuif of kap. "De leest bestaat gewoonlijk uit het onderste gedeelte (de leest) en den dop of schuif (ook kwijn of coin genaamd); deze laatste wordt op de leest vastgehouden door middel van een schroef of veer." (Aras, pag. 67). [N 60, 187a; N 60, 187b] II-10
schuifmaat schuifmaat: šȳfmǭt (Roggel) Een apparaat van hout met twee opstaande latjes waarmee men de lengte van de voet meet. Van de twee opstaande latjes is er één opklapbaar en verschuifbaar. Dit plaatst men tegen de teen. Het andere staat vast; hiertegen wordt de hiel geplaatst. [N 60, 152a; N 60, 152b] II-10
schuim schuim: šūm (Roggel) Het schuim dat zich vormde op de kokende stroop. [N 57, 27a] II-2
schuimspaan schuimspaan: šūmspǭn (Roggel) De spaan waarmee het schuim op de stroop werd weggeschept. [N 57, 27b] II-2
schuren schuren: šōrǝ (Roggel) Het leer met schuurpapier of iets dergelijks gladmaken. [N 60, 120b; N 60, 242] II-10
schutter schut: sjöt (Roggel) schutter [RND] III-3-2
schuur schuur: šyǝr (Roggel), šø̄r (Roggel), spijker: špikǝr (Roggel) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurmachine, schrooimachine schuurmachine: šōrmǝšīn (Roggel) Moderne machine waarme men schuurt en schrooit. Ze bestaat uit een as waaromheen rollen met schuurpapier zitten. De schuurmachine is meestal gecombineerd met de uitpoetsmachine. Zie het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243b; N 60,243a] II-10
schuurmiddel zand: zantj (Roggel), zout: zǭt (Roggel) Het schuurmiddel waarmee men de ketel nawreef totdat hij blonk. De meeste invullers gaven als schuurmiddel klei en leem op, maar ook andere middelen werden toegepast. Zo vermeldt de zegsman uit L 374 dat hij "drijszand" gebruikte, fijn metselzand, om de ketel te schuren, terwijl de respondent uit Q 247a "rijnzand" en "klompen" als schuurmiddel kende. De invuller uit Q 196a maakte zijn ketel schoon met zand en een "brik", een uit zachte veldbrandsteen vervaardigde baksteen. In L 379 en L 381b gebruikte men de as die bij het stroopstoken overbleef, om de ketel te schuren. [N 57, 39d] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)] II-2, III-2-1
schuurpapier schuurpapier: šōrpǝpę̄r (Roggel) Het sterke papier met grof oppervlak waarmee men het leeroppervlak gladmaakt. [N 60, 120a] II-10